Gepubliceerd op 02-11-2017

spruit

betekenis & definitie

spruit - Zelfstandignaamwoord
1. (plantkunde) een uitloper aan een plant
Er zitten een heel stel nieuwe spruiten aan die plant.
2. (groente) een uitloper van de spruitkool Bressica
We hebben lekker spruitjes gegeten.
3. overdrachtelijk iemands kinderen
Ik moet nog even de spruiten naar bed brengen.
4. (scheepvaart) een onderdeel van de verstaging van een zeilschip
De achterstag kan direct midden achter de mast aan de romp van het schip bevestigd zijn, maar kan ook middels een spruit bevestigd worden.
5. (molenaarsambacht) een van twee horizontale balken waaraan de staart van een bovenkruier bevestigd is
De lange spruit zit met de twee lange schoren onder aan de staartbalk vast en de korte spruit met de twee korte schoren.

spruit - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van spruiten
2. gebiedenwijs van spruiten

Synoniemen
[1] uitloper, loot