spits - Zelfstandignaamwoord
1. (verkeer) drukte in het verkeer op bepaalde tijdstippen
♢ Hij ging in de spits naar zijn werk.
2. (sport) een voetballer die voor in het veld staat
♢ Van de aanvallers is de spits meestal diegene die de meeste doelpunten maakt.
3. kleine, oorspronkelijke soort honden
4. klein vrachtschip
5. scherp, puntig uiteinde, punt, tip, top
spits - Bijvoeglijk naamwoord
1. in een punt uitkomend
♢ Hij kreeg de spitse pijl in zijn been.
2. scherpzinnig.
♢ Ze gaf hem weer zo'n spits antwoord.
spits - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spitsen
♢ Ik spits
2. gebiedende wijs van spitsen
♢ spits!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spitsen
♢ spits je?
Woordherkomst
afgeleid van spit met het achtervoegsel -s
Verwante begrippen
hoogtepunt,, [3] keeshond,, [5] neus, piek, uiterste, [2] pienter, puntig, scherpzinnig, schrander, snugger, vernuftig
Gepubliceerd op 02-11-2017
spits
betekenis & definitie