magied - Zelfstandignaamwoord
1. (Jiddisch-Hebreeuws) (rondreizend) prediker
2. (Jiddisch-Hebreeuws) joods leraar (tweede van drie graden waarvoor examen wordt gedaan, naast darsjan en moree)
Woordherkomst
Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: 'berichter, verteller, prediker'
Gepubliceerd op 04-12-2017
magied
betekenis & definitie