Gepubliceerd op 04-12-2017

magiër

betekenis & definitie

magiër - Zelfstandignaamwoord
1. oosterse wijze, uitlegger van de astrologie en dromen, priester bij de Meden en de Perzen
De drie magiërs uit het oosten brachten geschenken aan Jezus Christus
2. tovenaar
De goochelaar noemde zichzelf een magiër

Woordherkomst
afgeleid van magie met het achtervoegsel -er

Synoniemen
tovenaar