Gepubliceerd op 04-12-2017

handgemeen

betekenis & definitie

handgemeen - Bijvoeglijk naamwoord
1. in een onderling gevecht
In de zaal een onbeschrijfelijk rumoer van stemmen, vloeken, stoelen worden verschoven, mannen raken handgemeen, alles dringt naar de deur toe.
2. (verouderd) samen, eensgezind, medeplichtig

handgemeen - Zelfstandignaamwoord
1. (formeel) gevecht
De protestdemonstratie die zaterdag door zon 4000 studenten in Den Haag werd gehouden, leidde aan het einde van de middag tot een handgemeen met de politie.

Woordherkomst
[bijvoeglijk naamwoord] van het Middelnederlandse woord hantgemene "met ieders handen bij elkaar, samen" (vriendschappelijk) en "zo dicht bij elkaar dat je elkaar met de hand raakt, in schermutselingen verwikkeld, aan een gevecht begonnen"; op te vatten als een samenstelling van hand en gemeen
[zelfstandig naamwoord] zelfstandig gebruik van [bijvoeglijk naamwoord 1]

Verwante begrippen
[1] slaags (in combinaties met het werkwoord raken)