fluiten - Werkwoord
1. een fluit bespelen
♢ De man kon erg goed fluiten en bracht het publiek in vervoering.
2. geluid van een fluit voortbrengen
♢ Mijn collega liep de hele tijd te fluiten, zo vrolijk was hij.
3. met een fluit een signaal geven
♢ De agent moest fluiten om het verkeer tot stoppen te dwingen.
4. als scheidsrechter optreden
♢ Moet jij zaterdag nog fluiten?
5. (dierengeluid) een geluid voortbrengen zoals zekere zangvogels
♢ In de boom floot een putter als of het een lieve lust was.
fluiten - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fluit
Woordherkomst
afgeleid van fluit met het achtervoegsel -en
Gepubliceerd op 14-11-2017
fluiten
betekenis & definitie