Gepubliceerd op 14-11-2017

fluiten

betekenis & definitie

fluiten - Werkwoord
1. een fluit bespelen
De man kon erg goed fluiten en bracht het publiek in vervoering.
2. geluid van een fluit voortbrengen
Mijn collega liep de hele tijd te fluiten, zo vrolijk was hij.
3. met een fluit een signaal geven
De agent moest fluiten om het verkeer tot stoppen te dwingen.
4. als scheidsrechter optreden
Moet jij zaterdag nog fluiten?
5. (dierengeluid) een geluid voortbrengen zoals zekere zangvogels
In de boom floot een putter als of het een lieve lust was.

fluiten - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fluit

Woordherkomst
afgeleid van fluit met het achtervoegsel -en