falie - Zelfstandignaamwoord
1. gezicht, smoel
♢ Ik zal 'm eens flink op z'n falie geven.
2. Arch. (1811) : een sluier tot de vrouwenkleding behorend
♢ De witte linnen huiven der vrouwen waren met zwarte falies gedekt of met kaproenen.'' -- Bosboom-Toussaint: Het huis Lauernesse.
3. Arch. (1811) : iemand die iets te verbergen heeft, vanwaar falievouwen: geveinsd handelen
Gepubliceerd op 14-11-2017
falie
betekenis & definitie