blinddoek - Zelfstandignaamwoord
1. over de ogen gebonden reep ondoorzichtige stof om het zien te verhinderen
♢ Niet voor niets draagt Vrouwe Justitia een blinddoek.
♢ Bij het spelletje ezeltje prik heeft het kind een blinddoek om.
blinddoek - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinddoeken
♢ Ik blinddoek
2. gebiedende wijs van blinddoeken
♢ blinddoek!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinddoeken
♢ blinddoek je?
Woordherkomst
samenstelling van blind en doek
Antoniemen
bril
Verwante begrippen
masker, slapen
Gepubliceerd op 30-10-2017
blinddoek
betekenis & definitie