bellen - Werkwoord
1. (inerg) de deurbel over laten gaan, schellen, aanbellen
♢ Kun jij even bellen aan de deur?
2. door middel van een bel een signaal geven
3. (ov) iemand opbellen, telefoneren naar of met iemand
♢ Ja, ik zal je straks weer bellen.
4. door middel van een bel roepen
bellen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bel
2. (kaartspel) een van de vier Duitse kleuren in het kaartspel
* bellenblazen
* bellenbord
* bellengeheugen
* bellenkamer
* bellenscherm
* bellenvat
Verwante begrippen
[3] luiden
Gepubliceerd op 10-11-2017
bellen
betekenis & definitie