jij - Persoonlijk voornaamwoord
1. tweede persoon enkelvoud informeel
jij - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jijen
♢ Ik jij
2. gebiedende wijs van jijen
♢ jij!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jijen
♢ jij je?
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: jī, gī, jou
Oudernederlands: gī
Germaans: *jūz
Indo-Europees: *túh₂.
Verwante begrippen
Clitische vorm: je
Gepubliceerd op 04-12-2017
jij
betekenis & definitie