anticiperen - Werkwoord
1. (inerg) vanuit een bepaalde verwachting handelen, vooruit kijken, vooruit regelen, vooruitlopen (op)
♢ Mensen anticipeerden op de accijnsverhoging door extra veel sterke drank te kopen.
2. (ov) voor iets anders plaatshebben
3. (ov) (juridisch) het recht van anticipatie uitoefenen, prejudiciëren
4. (ov) van tevoren beschikken over later inbare of vervallende bedragen
♢ Wanneer een koopman aan een commissionair goedern in consignatie heeft gezonden, ... en hij, vóordat deze verkoop heeft plaats gehas, voor een gedeelte van het bedrag een wissel op dezen trekt, heet dit de handel anticipeeren.
Woordherkomst
afgeleid van het Franse anticiper (met het achtervoegsel -eren)
Antoniemen
terugkoppelen
Gepubliceerd op 31-10-2017
anticiperen
betekenis & definitie