vooruit - Bijwoord
1. in voorwaartse richting, verder, in de richting van de voorzijde
♢ De auto moest eerst vooruit bewegen voordat die de draai kon maken.
2. vooraf, van tevoren.
♢ Dit had ik je wel vooruit kunnen zeggen
3. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord in voorwaartse richting strekkend
♢ vooruitsteken: Hij stak zijn zwaard niet ver genoeg vooruit en de slag miste.
vooruit! - Tussenwerpsel
1. aansporing, aanmaning om iets te gaan doen.
♢ Vooruit! Nu gaan wij de doelpunten maken!
vooruit - Zelfstandignaamwoord
1. (n) de verblijven voor in het schip.
2. (techniek) (m) een mechaniek die een apparaat in voorwaartse richting doet lopen
♢ Als je hem in z'n vooruit wilt zetten moet je de pook naar voren zetten.
Woordherkomst
samenstelling van voor en uit
Verwante begrippen
voorover, voort, voorwaarts
Zie ook
voorruit
Gepubliceerd op 31-10-2017
vooruit
betekenis & definitie