afbreken - Werkwoord
1. (ov) met de grond gelijk maken
♢ Het huis werd compleet afgebroken.
2. (ov) voortijdig beëindigen
♢ Als een dam-, schaak- of go-partij niet binnen de afgesproken speeltijd beëindigd is, kan deze worden afgebroken.
3. (ov) door breken scheiden
♢ Ouweneel pleit er ook voor dat we bij de viering van het avondmaal van één geheel brood ieder telkens een stukje afbreken.
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en breken(werkwoord)
Synoniemen
neerhalen
Antoniemen
[1] opbouwen
Verwante begrippen
[1] vernietigen, slopen
Gepubliceerd op 31-10-2017
afbreken
betekenis & definitie