abrupt - Bijvoeglijk naamwoord
1. plotseling
♢ Er was een abrupte verandering in de temperatuur.
♢ De regen leek daarnet af te zwakken, maar stopte niet; en toen, in een abrupte overgang van toon, werd hij nog heviger, nog duchtiger, alsof het voorafgaande slechts een prelude is geweest voor het echte plenswerk.
abrupt - Bijwoord
1. plotseling.
♢ De temperatuur veranderde abrupt.
Woordherkomst
Afkomstig van het Latijnse woord abruptus, het voltooid deelwoord van het Latijnse werkwoord abrumpere (= afbreken, breken, onderbreken) met het voorvoegsel ab-.
Antoniemen
geleidelijk
Gepubliceerd op 31-10-2017
abrupt
betekenis & definitie