Gepubliceerd op 31-10-2017

abrupt

betekenis & definitie

abrupt - Bijvoeglijk naamwoord
1. plotseling
Er was een abrupte verandering in de temperatuur.
De regen leek daarnet af te zwakken, maar stopte niet; en toen, in een abrupte overgang van toon, werd hij nog heviger, nog duchtiger, alsof het voorafgaande slechts een prelude is geweest voor het echte plenswerk.

abrupt - Bijwoord
1. plotseling.
De temperatuur veranderde abrupt.

Woordherkomst
Afkomstig van het Latijnse woord abruptus, het voltooid deelwoord van het Latijnse werkwoord abrumpere (= afbreken, breken, onderbreken) met het voorvoegsel ab-.

Antoniemen
geleidelijk