Wat is de betekenis van abrupt?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Abrupt

(<Fr.), bn. en bw., 1. kort afgebroken; hortend: een abrupte stijl; 2. onsamenhangend; — opeens, plotseling: een abrupt afbrekend verhaal.

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

abrupt

abrupt - Bijvoeglijk naamwoord 1. plotseling Er was een abrupte verandering in de temperatuur. De regen leek daarnet af te zwakken, maar stopte niet; en toen, in een abrupte overgang van toon, werd hij nog heviger, nog duchtiger, alsof het voorafgaande s...

2025-07-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

abrupt

abrupt - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ab-rupt 1. heel plotseling ♢ hij draaide zich abrupt om Bijvoeglijk naamwoord: ab-rupt ... is abrupter dan ... de/het abrupte ...

2025-07-27
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Abrupt

plotseling; onsamenhangend; hortend

2025-07-27
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Abrupt

afgebroken, plotseling, onverwachts.

2025-07-27
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Abrupt

afgebroken, onsamenhangend, onvoorbereid, plotseling,

2025-07-27
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Abrupt

abrupt, plotseling.

2025-07-27
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

abrupt

afgebroken, onsamenhangend; plotseling, onverwacht.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

abrupt

bn., bw. (Lat. abruptus): afgebroken; plotseling, opeens; onsamenhangend.