(Lat. van rigor — hardheid, gestrengheid). Het streng en onverbiddelijk vasthouden aan de toepassing van zekeren stelregel, zonder rekening te houden met bizondere gevallen of omstandigheden.
Meer bepaaldelijk in de ethiek de eisch van een uitsluitend handelen volgens plicht, zonder daarbij te letten op levensvreugde en geluk, dus zonder eenig eudaemonistisch beginsel te doen gelden of daaraan recht van bestaan toe te kennen.Al dezulken, welke in afwijking van die rigoristen en fanatici een ruimer en verdraagzamer standpunt innemen tegenover al diegenen, die afwijken van een streng opvolgen der door geschiedenis en conventie vastgestelde regels, zijn wel latitudinariërs genoemd. Zoo in Engeland zij, die de Staatskerk en de Dissenters zochten te vereenigen. Door hunne tegenstanders werden al zulke verzoeningsgezinden afgeschilderd als bedeeld met een ruim geweten en onverschilligheid in geloofszaken. In de schoonheidsleer is de naam latitudinariër wel toegepast op hen die alles in de kunst goed en geoorloofd achten, mits het slechts den aanschouwer of hoorder aangenaam vermag aan te doen.