(Gr. v, eten). Het op de wijze van een amoebe in zich opnemen van in het lichaam gedrongen vreemde cellen, b.v. bacteriën, door de het organisme daartegen verdedigende witte bloedlichaampjes of leucocyten, die zoodoende die vreemde cellen onschadelijk maken.
Ook bij de opslorping van eigen lichaamsdeelen, zooals die gevonden wordt bij de metamorphose, zijn zulke phagocyten werkzaam. Woord en leer stammen van Metschnikoff, die ook makro- en mikrophagen onderscheidt.