„Een doodgewoon, en zelfs erg ouderwets ding”, zeggen de jongedames. Wie draagt tegenwoordig nog kousebanden?
Volkomen waar. Maar je weet, dat een dertig, veertig jaar geleden, toen men de huidige vernuftiger en practischer inrichtingen, om de kousen op te houden, nog niet gevonden had, alle dames kousebanden droegen, en wel onder de knie, met een gesp vastgemaakt. Was dat niet zo geweest, dan zou een der belangrijkste ridderorden ter wereld, de Engelse „Orde van den Kouseband” nooit ontstaan zijn.
De anecdote, die om dit ontstaan is heengeweven, is aardig genoeg, om ze even te vertellen.
Op een bal aan het Engelse hof van koning Edward III had een der bezoeksters, Johanna, Gravin van Salisbury, het ongeluk haar kouseband te verliezen. De Koning raapte hem op en om de nieuwsgierigheid der gasten, wie der dames het ongeluk overkomen was, af te leiden, bond hij den blauwen band om zijn eigen knie, zeggende: „Honi soit qui mal y pense” (schande over hem, die er kwaad van denkt).
Volgens de legende zou dit voorval de oorzaak geweest zijn van het instellen van de Orde van den Kouseband (The Most Noble Order of the Garter) omstreeks 1348. Deze voornaamste Engelse ridderorde bestaat nog steeds. Haar leden zijn beperkt tot den Koning van Engeland, den Prins van Wales en de verdere leden der Koninklijke familie. En overigens kunnen er ten hoogste 25 Ridders tot deze orde toegelaten worden, mitsgaders zoveel buitenlandse Ridders van vorstelijken bloede, als het statuut toelaat.
Onze vorige Koning, Willem III, was bijvoorbeeld Ridder dezer orde. Ook dames kunnen met deze orde gedecoreerd zijn, bijv. koningin Mary en koningin Alexandra, de vroegere koninginnen van Engeland.
Men is in Engeland gewend deze en dergelijke onderscheidingen met enkele letters achter zijn familienaam te vermelden. De initialen dezer orde zijn K. G. (Knight Garter).
De ordetekenen bestaan uit een donkerblauw zijden lint, dat met een gouden gesp onder de linkerknie wordt bevestigd en waarop de zinspreuk voorkomt: „Honi soit qui mal y pense”; verder dragen de ridders schuin over de borst een breed donkerblauw lint, waaraan een gouden, met briljanten versierde figuur van St. Joris (te paard) met den draak — zie aldaar. Op de linkerborst dragen ze tenslotte een achtstralige zilveren ster, waarop het rode kruis van Sint Joris en een afbeelding van een kouseband, benevens het motto, voorkomt.
De ordekleding bestaat uit een rode jas met witte voering, witte pantalon, roodfluwelen met goud versierden mantel, zwarte baret met witte veer en een gouden keten.