Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Griekse taal en letterkunde

betekenis & definitie

Het oude Griekenland heeft door zijn dichters, schrijvers en wijsgeren, door zijn beschaving en kunst een zo geweldig groten invloed uitgeoefend op de latere Westerse beschaving, dat een korte opsomming van hen, die zich in de oudheid van de Griekse taal hebben bediend, om deze cultuurschatten aan hun tijdgenoten en latere geslachten over te dragen, hier wel op zijn plaats is.

Eerst een enkel woord over de Griekse taal. Deze is een lid van de Europese groep der Indo-Germaanse taalfamilie, die, zoals men weet, met name in Europa, zeer uitgebreid is en waartoe ook enkele, thans uitgestorven, taalgroepen behoren.
Evenals iedere andere taal is ook de Griekse samengesteld uit verschillende dialecten — zie ook: Dialect — en wel in hoofdzaak uit het Dorisch, Aeolisch en Ionisch (later ook het Attisch).
Omtrent den oorsprong van de Griekse letterkunde is ons weinig bekend. We weten alleen, dat reeds in de oudste tijden bij godsdienstige plechtigheden, bij huwelijken, begrafenissen en feesten werd gezongen en dat dit — aanvankelijk zeer eenvoudige — gezang zich later ontwikkelde tot lange epische liederen, waarin de mythen en legenden verwerkt werden en de heldendaden van goden en heroën werden bezongen. Weldra ontstonden zangersgilden, eerst aodoi, later rhapsódoi genaamd — denk ook aan het woord rhapsodie —, die zich speciaal met het samenstellen en voordragen van die volksliederen, die van geslacht op geslacht werden overgeleverd, bezig hielden.
Het is eigenaardig, dat die volksepen uit den oudsten tijd — zie ook: Epiek — geheel verloren zijn gegaan, maar dat daarnaast een z.g. kunstepos ontstond, waarvan de oudste uitingen wel zijn de overbekende dichtwerken Ilias en Odyssee, die door de Grieken werden toegeschreven aan den blinden dichter Homerus. Over deze beide belangrijke werken vertellen we later nog meer.
Volgens moderne onderzoekers zouden Ilias en Odyssee zijn ontstaan uit korte liederen, die vooral in Boeötië en Thessalië in Aeolisch dialect werden gezongen en waarin vele van de heldendaden, die we in Ilias en Odyssee terugvinden, worden verheerlijkt. Later zouden tijdens de grote Dorische volksverhuizing (vóór 1000 v. Chr.) de liederen naar Klein-Azië zijn overgegracht, waar ze door Ionische zangers werden overgenomen en aan het hof van verschillende vorsten en voorname lieden voorgedragen, waarbij ze langzamerhand hoe langer hoe meer werden uitgewerkt.
Volgens den geschiedschrijver Herodotus (± 850 v. Chr) zou ± 1050 v. Chr. de dichter Homerus hebben geleefd, die het voornaamste deel van de Ilias in zijn definitieven vorm zou hebben gegoten, terwijl een eeuw later de Odyssee als geheel zou zijn ontstaan. Zeker is het, dat ± 750 v. Chr. de beide grootse dichtwerken in Griekenland reeds algemeen bekend waren. Hiernaast ontstaan dan andere epische dichtwerken en later ook lyrische — zie ook: Lyrische poëzie.
Bekende oude dichters uit dien tijd zijn Hesiodus uit Boeötië, die een eigenaardig leerdicht over landbouw en kalenderdagen heeft geschreven, Archilochus van Paros en zijn tijdgenoot Callinus. Later volgen Simonides van Amorgos, nog later Hipponax van Ephesus. Bekend zijn ook o.a. de politieke gedichten van Solon (6e—5e eeuw v. Chr.), de politieke en krijgshaftige gedichten van Tyrtaeus (die daarmee de Spartanen tot eendracht en grote dapperheid aanzette) en de liefdesverzen van de grote dichteres Sappho.
In de 6e eeuw komt dan de lyrische poëzie tot groten bloei door dichters als Ibykus (welbekend uit Schillers „Die Kraniche des Ibycus”) Simonides van Ceos, Pindarus en Bakchylides, die alleen hymnen, epiniciën — dit zijn liederen ter verheerlijking van overwinnaars in de nationale spelen — klaagliederen, romances en epigrammen — puntdichten — hebben gedicht. Slechts van Pindarus en Bakchylides is nog tamelijk veel werk bewaard gebleven.
In de 5e eeuw v. Chr. was Athene het middelpunt van de Griekse poëzie en hier is ook de tragedie ontstaan als onderdeel van den Dionysusdienst. Hoe dit geschiedde, hebben we al verteld onder Drama.
De Attische tragedie vindt haar hoogtepunt in drie schrijvers, die je vooral moet onthouden: Aeschylus, Sophocles en Euripides. Jammer genoeg zijn van hen slechts een klein aantal tragedies bewaard gebleven, n.l. zeven van Aeschylus en Sophocles, achttien van Euripides. In denzelfden tijd valt de bloei van de komedie, het komische toneelstuk, waarvan vooral Aristophanes de grootmeester is.
In den aanvang kende men in de Griekse letterkunde in hoofdzaak alleen den poëtischen vorm, zelfs de wijsgeren drukten hun leer in verzen uit. Doch later — men denke in dit verband aan het aphorismenboek van Heraclitus van Ephesus, (zie ook: Aphorisme) die zich ook van den prozavorm bediende, heeft ook het Griekse proza zich verder ontwikkeld.
Als grote Griekse filosofen noemen we Zeno, Anaxagoras, Democritus, Protagoras en Gorgias — zie: Sophisme — en vooral Socrates, Plato en Aristoteles. Al deze wijsgeren schreven in proza, en wat Plato betreft is het een schitterend proza geworden, verheven en diepzinnig.
Ook heeft Griekenland beroemde geschiedschrijvers gehad: de bekendste zijn wel Herodotus van Halicarnassus, Xenophon en Thucydides, terwijl ook vele politieke redevoeringen in den lateren tijd (Se—2e eeuw v. Chr.) te boek werden gesteld. De voornaamste van alle Griekse redenaars is zeker wel Demosthenes geweest.
Met den ondergang van Griekenlands onafhankelijkheid (338 v. Chr.) eindigt de grootste periode van de Griekse letterkunde, die evenwel nog lang daarna in de Macedonische, Romeinse en Byzantijnse heeft doorgewerkt. Ongeveer met de regering van Justinianus (528—565 n. Chr.) rekent men, dat de oud-Griekse letterkunde in de Byzantijnse is overgegaan.

< >