Het was warm, gloeiend heet. We waren zo juist den groten tocht naar de Triglav begonnen, op de grens van YoegoSlavië en Italië.
In de verte glinsterde in ’t zonnelicht de sneeuw bij den top, maar beneden in ’t dal was het zwoel. Tegen de bergkammen aan de windzijde begon zich een wolkenmassa te vormen, die in sterk draaiende beweging was, maar die toch tegen de bergen bleef hangen. „Dat is de föhn”, zei men ons, en ja, de eerste krachtige rukwinden waren warm en droog. Wij Hollanders kennen die föhn niet, de Alpendalen van Genève tot de Tauern en Karawanken vormen haar gebied.
Maar niet alleen in de Alpen, zelfs niet alleen in Europa treden deze typische bergwinden op, die soms zoo sterk zijn, dat wij in ons land er bij uitzondering de duidelijke sporen van zien in een echten drogen hittegolf, maar ook in vele andere bergstreken op aarde, als in Japan, Groenland, NoordAfrika enz.
Haar hoge temperatuur dankt ze aan de dynamische verwarming van de lucht, wanneer deze de grote bergketens is overgetrokken.
De föhn volgt steeds de richting der dalen en dus waait zij uit verschillende richtingen. De Bora, die in de omgeving van Triëst zo veelvuldig voorkomt, is ook een wind met een föhn-karakter. Zeer hoog kan ’s winters de temperatuur worden, als de föhn waait: 180 en 20° komen dan wel voor.
Dertig tot veertig dagen per jaar regeert de föhn in de Alpendalen en hangt er een wolkenbank, de zogenaamde „Föhnmuur”, tegen de bergkammen.
Heel wat mensen ondervinden van deze plotseling optredende hete en droge stormen nadelige gevolgen en er zijn er maar weinigen, die er ongevoelig voor zijn. Maar ook afgezien hiervan, is het woeden van een föhn een oorzaak van zorg, daar door de grote droogte ’s zomers het brandgevaar zeer toeneemt en in den winter en het voorjaar door de plotselinge temperatuurstijging de sneeuw in geweldige massa’s smelt en overstromingen en lawines er het gevolg van zijn. De bevolking wordt dan ook steeds vooruit gewaarschuwd.