Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Duinen

betekenis & definitie

Hebben jullie er wel eens over nagedacht, wat Nederland zonder zijn duinen zou zijn? Het hele Westelijke deel van ons land zou dan niet bestaan.

Op oude kaarten heb je wel eens gezien, dat Nederland er vroeger heel anders uitzag dan thans het geval is, maar op al die kaarten komt toch reeds onze Nederlandse duinkust voor, alleen hier en daar is ze iets anders van vorm dan tegenwoordig.

Toch zijn de duinen er niet altijd geweest. Toen ’t landijs, dat in het diluvium — zie ook: Diluvium — Nederland bedekt had, verdwenen was, rees de spiegel van de Noordzee en gedurende zekeren tijd stond het grootste deel van ons land onder water. Al spoedig echter daalde het weer en we mogen wel aannemen, dat na dien tijd de Elbe, de Wezer en de Theems grote zijrivieren van den Rijn waren, die zelf ten Noorden van Engeland in den Atlantischen Oceaan uitmondde. Engeland was in dezen tijd nog met het vasteland verbonden.

In de daaropvolgende periode rees de zeespiegel weer en de lage landverbinding tussen Engeland en het Continent werd steeds verder door het zeewater overstroomd, totdat (ongeveer 3000 jaar voor Christus?) de gehele landengte door de zee verzwolgen werd en daarmee het Nauw van Calais ontstond.

Grote massa’s zand werden door den stroom bij vloed uit het Kanaal aangevoerd en langs de Noordzeekust, tot ver in Denemarken toe, afgezet.

Een grote wal van zand, een strandwal, sloot nu in ons land de ondiepe binnenzee, die heel West-Nederland bedekte, af.

Op den strandwal zelf ontstonden de duinen, die steeds breder werden, omdat de vloedstroom evenwijdig aan de eerste zandbank met het meegevoerde materiaal weer een nieuwe zandbank vormde, waarop dan weer nieuwe duinen ontstonden.

Velen van jullie zullen wel eens door die duinen gedwaald hebben, alleen of met een paar vriendjes, en jullie zijn dan natuurlijk ook op de hoogste duinen geklauterd om, als je daar eindelijk bovenop was aangeland, een heerlijk mooi uitzicht te hebben. Misschien zagen jullie wel heel in de verte aan den enen kant de zee en aan den anderen kant het vlakke polderland, met hier en daar een donkerder vlek, die tegen de omgeving afsteekt: een dorpje eenzaam in de grote vlakte. Maar ook is je toen natuurlijk die rijenvorm van de duinen opgevallen en je weet dus nu, hoe deze vorm ontstaan is.

„Maar,” zullen jullie zeggen, „hoe komt het dan, dat de duinen niet overal even breed zijn en die duinenreeks op sommige plaatsen zo goed als geheel ontbreken?

Waarom is de plantengroei in de duinen, die dicht bij zee liggen, zo heel anders dan in de meer binnenwaarts gelegen duinen?

Waarom beplant men de duinen met helm en waarom zijn zo vele duinen afgesloten voor het publiek?” Nu, je hebt dat alles goed opgemerkt en wij zullen proberen, je dat uit te leggen.

Toen ’t Nauw van Calais was ontstaan, was het niet afgelopen met het rijzen van den zeespiegel, verre van dat. Door dit verdere rijzen ontstond er een verandering in den vorm van het Nauw van Calais en de vloedgolf veranderde daardoor iets van richting, zodat ze nu niet meer zand langs onze kust afzette, maar deze begon aan te tasten. Dit werd haar gemakkelijk gemaakt door de rivieren. Deze toch hadden voor zichzelf in den strandwal openingen gemaakt en juist door deze openingen drong de zee weer binnen.

De binnenzee, die achter de duinen had gelegen, was in den loop der eeuwen volgegroeid en er was veen en klei in afgezet. Deze slappe grond werd bij hogen vloed door het binnenstromende water weggespoeld. Tot in de 16de eeuw kwam deze vernieling voor en zo ontstonden het Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilandengebied, de vroegere Zuiderzee, onze Waddeneilanden, de Dollart en de Lauwerszee.

Een handige jongen onder jullie merkt op: „Hè, merkwaardig, hoe komt het, dat deze gebieden juist in het Noordelijkste en het Zuidelijkste deel van ons land liggen?” Ja, ook daar is. een verklaring voor. Maar dan moet je eerst eens een atlas voor den dag halen en de kaart van Europa opslaan. Je zult dan zien, dat de Noordzee eigenlijk een grote trechter is, die naar het Zuiden zeer nauw toeloopt.

Wanneer nu de vloedgolf uit het Kanaal door het Nauw van Calais geperst wordt, dan ontstaat daar een reusachtig hoge watermassa in een nauw kanaal. Eerst als dit water verder Noordwaarts komt, heeft het meer ruimte om zich uit te breiden en dan is de vloedgolf dus minder hoog.

In ’t Zuiden van ons land werkte de golf dus met veel meer kracht op de kust dan verder Noordwaarts.

„Dat klopt niet,” hoor ik een van jullie zeggen, „want dan zou in 't Noorden van ons land helemaal geen afbrokkeling moeten hebben plaats gehad!” ’n Ogenblikje.

De vloedgolf heeft niet haar oorsprong in het Kanaal, maar ze komt uit den Atlantischen Oceaan. Ze splitst zich bij Cornwallis, een tak loopt door het Kanaal in het Nauw van Calais en een andere buigt om Ierland en Schotland heen en vergroot de vloedhoogte weer door opstuwing in de Duitse Bocht. En van die opstuwing is dan weer het gevolg, dat in het Noordoosten die afbrokkeling groter is dan te verwachten was na de eerste helft van de verklaring.

En nu de vraag over den plantengroei. Het duinzand bevat natuurlijk, wanneer het pas afgezet wordt, veel kalk door de vele er in voorkomende schelpen, de afslijping van de Engelse rotsen enz.

De regen bevat koolzuur en dit koolzuur werkt op de kalk in en maakt de duinen kalkarm.

Toen de zee onze duinkust voor een deel vernielde, voerden de sterke getijstromen natuurlijk nog altijd zand aan, zelfs meer dan vroeger. Dit zand werd op gunstige plaatsen — in het middengedeelte van onze kust dus — neergelegd en tot duinen gevormd.

Natuurlijk bevatten deze jongere duinen veel meer kalk dan de oude duinen.

En hier heb je dan de verklaring voor het verschil in plantengroei tussen de dicht bij zee gelegen duinen en de binnenduinen. De laatste hebben een flora, die niet veel kalk vereist, een kalkvliedende flora: de adelaarsvaren, de brem en de heide en ook bomen: de eik, de berk en de els hebben hier hun domein. Het jonge duinlandschap heeft daarentegen z.g. „kalkminnende flora”. Overal vinden we hier de duindoorn, de duinroos en de zeedistel.

Toch kunnen jullie niet overal in Nederland deze verschillen waarnemen, want ten Zuiden van den Nieuwen Waterweg en ten Noorden van Bergen is al het oude duin door dien vloedstroom weggeslagen. Hier vinden we slechts het jonge duinlandschap.

Tenslotte jullie derde vraag, n.l. over het beplanten van de duinen met helm. Duinen zijn eigenlijk zandheuvels, die door den wind bijeengewaaid worden uit los materiaal. Jullie begrijpen dus nu meteen, dat niet alleen aan de kusten duinen kunnen ontstaan, maar ook in ’t binnenland, b.v. in woestijnen. Ook langs rivieren komen duinen voor en ook op kleinere vlakten, zoals in Nederland b.v. het geval is bij Soest en bij Kootwijk. Voor het ontstaan van elk duin is een kleine verheffing nodig. Dit kan een struik zijn, maar ook een graspol, ja zelfs een steentje of een schelp zijn reeds voldoende. Achter’ deze verhevenheid ontstaat een luwte, de wind laat het opgewaaide zand vallen. Er ontstaat dan een z.g. tongheuvel. Waarom men het hoopje zand dezen naam gegeven heeft, zal je wel duidelijk zijn uit de foto’s. Allerlei dingen werken verder mee bij de duinvorming. Zo is b.v. de biestarwe een van de eerste plantjes, die het zand bijeenhouden. Zelfs als het helemaal onder het zand bedolven is, groeit het nog door, vertakt zich en worstelt het zich weer omhoog naar het daglicht. Dan kan er weer meer zand achter blijven liggen en zo ontstaat langzamerhand het begin van een duin.

Later, als het zoutgehalte van de duinen minder wordt, maakt de biestarwe plaats voor de helm, die dan ook weer het duinzand vasthoudt. Had men deze beide planten niet, dan zouden de duinen nog veel sterker verstuiven dan thans het geval is.

De duinen verplaatsen zich, zoals jullie wel begrijpen zult, in de richting van den wind. In ons land overheerst de Zuid-Westenwind en onze zeeduinen worden dan ook landinwaarts verplaatst, al is dit tegenwoordig op de meeste plaatsen van haast geen betekenis.

De kerk te Scheveningen, die thans aan zee ligt, lag oorspronkelijk bijna twee kilometer landinwaarts. Ons kleine eilandje Rottum slijt in het Westen af en groeit in het Oosten aan, het verplaatst zich steeds verder naar ’t Oosten.

Natuurlijk wil men graag weten waar en hoeveel de duinen zich verplaatsen en of de kust afslaat. Daarom heeft de Rijkswaterstaat een rij palen geslagen op het strand voor den duinvoet. Deze palen staan een kilometer van elkaar verwijderd.

Staan deze palen na verloop van enige jaren, bij normale weersomstandigheden, niet meer op ’t strand maar in de zee, dan weet men dus, dat de kust afbrokkelt. Men kan nu de nodige maatregelen treffen, om verderen afslag zoveel mogelijk tegen te gaan. Zo heeft men langs de kust van Kijkduin tot Hoek van Holland stenen dammen in zee gebouwd, de z.g. Delflandse hoofden.

Waar de duinen geheel ontbraken, zoals tussen Kamp en Petten, of waar ze heel smal en laag zijn, b.v. tussen Callantsoog en Huisduinen, wierp men dijken op. Verder beplant men de duinen opzettelijk met helm, opdat ze vastgehouden zullen worden. Ook bebost men sommige gedeelten; jaren geleden deed men dit reeds bij Schoorl. Nu zullen jullie ook wel begrijpen, waarom vele duinen voor het publiek, dat, als het in groten getale komt, het zand lostrapt, gesloten zijn en andere slechts met een wandelkaart betreden mogen worden.

Ook de konijntjes, hoe leuk en grappig ze dan mogen wezen, zijn door het graven van hun talloze holen een gevaar voor ’t behoud van onze duinen.

De duinen hebben een grote betekenis voor de Hollandse steden, die bij het duingebied gelegen zijn. Deze nemen n.l. in die duinen het water voor hun waterleidingen op. De duinen ontvangen het gevallen regenwater en behoeden het zo voor verdampen. Immers het water sijpelt naar beneden en wordt daarbij tevens gezuiverd. De waterleidingmaatschappijen leiden nu ’t water door kanalen en buizen naar een pompstation en vandaar wordt het dan weer door een groot buizennet naar de steden gevoerd.

Alkmaar, Haarlem, Amsterdam, Leiden, den Haag en Delft voorzien zich op deze wijze van zuiver drinkwater.

We komen langzamerhand aan ’t einde van ons verhaal. Even wil ik jullie nog vertellen, hoe die typische zandribbelingen ontstaan, die je natuurlijk allen wel eens in de duinen, op de Veluwe of op ’t strand hebt gezien. Als de wind over ’t water blaast, ontstaan golven; dit komt, doordat bij den golfvorm de wrijving tussen twee stoffen (in dit geval water en lucht) het geringste is. En zo is het ook bij ’t zand. Als de wind strijkt over een glad droog zandoppervlak, dan zal hij daarop ribbelingen te voorschijn roepen.

Als je zo in de duinen wandelt, is ’t of je op een golvende hoogvlakte bent, die van io tot 20 M. hoog is. Fel schitteren de toppen van de blinkerts —• de stuifduinen — in ’t warme zonnelicht, de insecten zoemen om je heen, een enkele meeuw drijft rustig boven de eerste duinenrij, twee eenden snateren in een veenplasje, om dan plotseling, als ze onraad bespeuren, zwaar klapwiekend, de koppen ver naar boven, op te vliegen en een eindje verder met een groten boog weer neer te dalen. Het is er al leven en kleurenpracht in die duinen, telkens weer zie je ze onder een andere belichting, van een andere plaats. Telkens zijn ze weer mooi en geven ze den stadsmens — en ook den dorpsbewoner — de rust, die alleen de heerlijke natuur ons kan geven.

< >