Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Oppergraden

betekenis & definitie

OPPERGRADEN. Zie GRAAD, HOOGE GRADEN, ROODE VRIJMETSELARIJ, ROZENKRUIS, SCHOTSCHE GRADEN en STELSEL.

Wij zullen hier eenige oordeelvellingen over de oppergraden laten volgen, van achtingswaarde, doorkundige BB., waarvan de meesten zelve de hooge graden bezitten. In het voorbijgaan verwijzen wij hier op het uittreksel uit het rapport der gemengde kommissie (Zie het Art. NEDERLAND D. III. bl. 28, volg.).

De Br. Vrijheer VON WEDEKIND, zegt in zijn werk: der Pythagor. Orden, bl. 147.

Vrijmetselaars-Orde onderscheidt zich van V. M. Broederschap, door de hierarchie en door het pronkwezen van kapittels, dekoratiën en alle dergelijke nabootsingen van prof Ordes, deels door het Grootmeesterschap, in 1717 te Londen ontstaan, vooral echter door de Franschen in de V. M. ingevoerd, en welke de V. M. Broederschap meer of min misvormd, en van het bereiken haars menschlievenden doels hebben verwijderd.

Te hopen is het, dat de tijd nabij moge zijn, waarop men de dwaasheid van hierarchiesche inrigtingen, maskerades en geheime Ordepronk, in eene instelling als de onze, algemeen erkennen zal. Hoe kinderachtig ijdel moet de mensch niet wezen, die er op belust is, achter gesloten deuren, met titels en dekoratiën, te willen schitteren.

Br. BEYERLÉ zegt in zijn Essai sur la Fr Maç. (pref. p. XLIII suiv.).

Het tweede grondbeginsel, dat tot basis dient van dit werk, is, dat de kiem van alle Maçonnieke kundigheden besloten is in de drie eerste graden; daarom behooren die menigte van graden, door hebzucht, kwakzalverij of buitensporigheid voortgebragt, voor altijd gesloten te worden buiten het Maç. beheer. Mogt men er toe besluiten, de bescheiden er van te bewaren; dan behoort dit alleen te geschieden, om te dienen tot de geschiedenis der Maç. buitensporigheden; zij behooren dus zorgvuldig opgesloten te worden in eene plaats, tot welke de niet volkomen onderrigte V. M. geen toegang heeft, even als men in onze groote boekerijen eene gesloten deur vindt, waarboven te lezen staat: verboden boeken.

In het 2e. deel, p. 24, zegt dezelfde Br.

Men onderscheidt de Arbeids-Loges in Leerlings-, Gezellen- en Meester-Loges, en eindelijk in Loges van hoogere graden; maar aangezien er wezenlijk niet meer dan drie fondamenteele graden bestaan die van Leerling, Gezel en Meester - en de andere graden der verschillende stelsels slechts ontwikkelingen dier drie eerste zijn, zoo volgt hieruit, dat, ingeval de ontwikkeling klaar en juist zij, men oneigenlijk den naam van graad geeft aan de verklaring der Maç. geheimenissen, en ingeval die graden nieuwe zinnebeelden, nieuwe duisterheden voorstellen, men ze dan moet aanzien als vervelende voortbrengselen, uitgebloeid door de onbekwaamheid, of door de begeerte naar het scheppen van fabelen, of zelfs als hatelijke strikken, gespannen voor de ligtgeloovigheid der eenvoudige VV. MM., of voor de beurs der VV. MM., welke bezeten worden door den duivel der nieuwsgierigheid en der maskerade.

Zelfs het G O de France heeft zich, in zijne cirkulaire van 3 October 1777 (Etat du G. O.. de Fr. T. II, p. 2, p. 5-16), zeer ongunstig over de oppergraden uitgelaten. Na eene hoogst opmerkelijke, lezenswaardige inleiding en verdere redenering leest men er het volgende:

Met dit inzigt acht onze kommissie, belast met het opstellen der graden, het haar pligt, de menigte voorgewende graden, die telgen der verbeeldingskracht, af te schaffen, zich bij het Maç. getal te bepalen, en daaruit bovenal de belooning der deugden, der kundigheden en der talenten te vormen.... Tot heden hebben wij slechts de drie eerste graden erkend, en erkennen wij er nog geene andere. Wij noodigen u uit, er geene andere te erkennen, maar wij begeeren u dit niet tot wet te stellen.

Zie ook FESSLER (Eleusiniën des 19ten Jahrhunderts, bl. 155-159, ald. door een' ongenoemde, bl. 150-171), KRAUSE, Kunst-Urkunden, D. I. 2de uitg. Afd. 1, bl. 34, verder bl. 420:

Het geheele zoogenaamde graden-wezen, dat over het algemeen strijdig is met het eeuwige en historiesche wezen der Masony, en ruim eene eeuw lang verderfelijk is geweest voor het verbond (zie hieromtrent het voorberigt der Kunst-Urkunden, bl. XXX volg.), is ook strijdig met het wezen der Maç. instellingen; immers, het vernietigt het begrip en de werkzaamheid eens genootschaps als ligchaam, en grondvest, ten aanzien der geheele werkdadigheid, wetgeving en van het bestuur der Broederschap, eene trapsgewijze opvolging van elkander versluijerende begeerten tot verberging, waardoor liefde en vertrouwen gedood, het hart verontreinigd, de overeenstemming tot elke maatschappelijk vereenigde werkzaamheid bemoeijelijkt, en de belangrijkste aangelegenheden vaak geheel onmogelijk gemaakt worden. Vergelijk verder de bl. 336, 361, 369, 298-300, 99, 378.

De Fransche Tuileur Expert (Par. 1836, 8vo. 296 bl.) laat er zich aldus over uit (bl. 11):

Er was slechts eene V. M., welke men te Londen of te Parijs niet bestempelde met den naam van Engelsche, of Fransche, en nog minder met dien van Schotsche. Deze bepaalde zich zoowel te Londen als te Parijs, bij drie graden. Slechts toen Dr. RAMSAY (een Schot) en zijne aanhangers (1728) hunne dusgenoemde graden hadden daargesteld en verspreid, verdeelde men de V. M. in symboliesche V.

M. (de eigenlijke graden), in kapittelgraden (welke in kapittels werden gehouden), en in oppergraden, welke men sedert wijsgeerige graden noemde, en in raadsvergaderingen en konsistoriën werden medegedeeld. Toen gaf men aan de oude V. M., door de Engelschen ingevoerd, den naam van symbolieke graden, vormde, in tegenstelling van de 25 of 33 graden van den Schotschen Ritus, aan de verbeelding van RAMSAY verschuldigd, vier oppergraden, welke men met de drie eersten zamenvatte, onder den naam van Franschen Ritus. In den beginne wederstonden de G L en haar opvolger, het G. O.., langen tijd aan den stortvloed van zoo veel graden, maar eindelijk werd het laatste mede voortgesleept Waarom zich niet tevreden te houden met de drie graden, die eenvoudig, gemakkelijk te bevatten, opmerkelijk door hunne eenheid zijn, en die het meest voldoende Maç. systeem opleveren?

Waartoe oppergraden, die niets toevoegen aan de zedeleer; die slechts schitteren door titels en banden, en die den geest en het geheugen vermoeijen, door eene menigte woorden, teekens, schreden en bijzaken, welke op honderd personen door geene tien worden onthouden?

Een ander schrijver zegt in hetzelfde werk (pag. 10):

De wijze en bescheiden stichters, of herscheppers der V. M., hadden ons in de drie zoo volkomen mogelijke graden, een waarheidsspiegel geschonken, die ons onze daden en die van anderen deed beoordeelen, en meer dan een onzer heeft uit die graden de driedubbele kracht geput, van wel te denken, wel te spreken en wel te handelen. Dit was ons zeker voldoende. Maar nieuwigheidszoekers, gedreven door een' van ons niet ingeroepen ijver, om zich meer met ons bezig te houden, dan wij zelven het deden, kwamen ons beduiden, dat onze spiegel niet voldoende was voor ons onderrigt en ons geluk. Vergeefs protesteert eene menigte van ons tegen deze gedienstige zorgvuldigheid. De nieuwigheidsbrengers, die elkander allen en in alles gelijken, maken ons een juk van hunnen ijver, en wij worden gedwongen, het ridderzwaard aan te gorden, ons te laten bedekken met het purper en de kroon der vorsten.

Toen wij eenvoudige VV. MM. waren, leefden wij gerust en gelukkig; nu door hunne genade edele VV. MM. geworden, zijn wij ijdel en ellendig, gelijk het de heeren der aarde zijn of schijnen.... Dit is niet het doel, waarheen de ware VV. MM. streven; de waarlijk gelukkige mensch is hij, wien zijne geboorte of zijne rede gevrijwaard heeft voor schitterende ellende.... Wij zullen hier afbreken met de uitdrukking eener wijsgeerige leer, waarvoor men ons weinig dank zal wijten.

Er zijn zoo weinig menschen, die de naakte waarheid beminnen! Beguichelingen, speelpoppen, ziedaar de wensch van alle menschen, in alle levensperken! Onverklaarbare menschen! Maar schrikt niet, wijsgeeren en menschenminnaars, zoowel ingewijden als oningewijden! De eenzelvige en eenvormige V. M., de eenige en ware dusgenaamde symbolicke V. M., of die der drie eerste graden, bestaat in alle deelen des aardbols, terwijl die andere Metselarij, of dus gezegd der hooge graden, in weerwil harer praal, harer kruisen en linten, slechts in eenige landen bekend is.

Bij de invoering der V. M. bestond zij uit drie graden; wij gaven haar aan andere volken over, zoo als wij haar hadden ontvangen; zij reisde den aardbol rond, besloten in hare drie graden. Reine en heilige instelling, dit was uw gouden eeuw!

In 1728 bedacht een Schot, Dr. RAMSAY, een man van eene levendige verbeeldingskracht, drie riddergraden, namelijk: den Schot, den Nieuweling en den Tempelridder, en wendde daarbij voor, dat die instelling was geboren in het leger der kruisridders, en dat GODFRIED VAN BOUILLON er het hoofd van was geweest. De Groote Loge van Engeland verwierp de schepping van dien Br., maar verschillende VV. MM., die vrienden van nieuwigheden waren, namen ze aan; het stelsel van den Schotschen Doctor werd in Frankrijk ingevoerd en vond er aanhangers. RAMSAY, die naar Parijs kwam, droeg niet weinig bij tot de vermeerdering van het aantal bekeerlingen. Men weet, dat de Schotsche Doctor in 1736, toen de Graaf VAN HARNOUESTER, den LordDERVENT WATERS, als G.

M. der V. M. Orde in Frankrijk. opvolgde, redenaar was. RAMSAY overleed (1743) in Frankrijk. De eene nieuwigheid bragt de andere voort. Men schiep andere graden in Schotland, Engeland, Frankrijk en Duitschland.

Het Schotsche stelsel van RAMSAY werd veranderd, en de graden, waarin het versmolten werd, kwamen in de mode. Alle telgen zijnde van zucht naar nieuwigheden, waren het broeders, maar in verschillende hemelstreken en uit verschillende moeders. Vooral zag men de politieke gebeurtenissen van Schotland en Engeland in Maç. graden brengen, gelijk men de gebeurtenis met de Fransche Tempelheeren evenzeer in graden bragt.

Dit was niet meer de eenzelvige en eenvormige V. M.; het was eene V. M. van opiniën en plaatselijkheid.

Van het oogenblik; dat er nieuwe graden in Frankrijk bestonden, kwam er schudding en beroering in de Gr.L van dat rijk. De BB., welke de oppergraden bezaten, maakten aanspraak op verhevener stand, dan de VV. MM. der symbolieke of drie eerste graden; zij veroorzaakten, of vergrootten de scheuring, weldra geboren in den boezem der G. L., die tegelijkertijd had te kampen tegen eene andere, zich noemende Gr. Nat. Loge, en tegen de vereenigingen der hooge graden.

Er hadden zich kapittels, raadsvergaderingen, enz. gevormd; maar in de oude Gr.Loge hadden de leden der symbolieke graden de overhand, en die Loge ondervindende, dat de scheuring werd veroorzaakt en gevoed door de BB., met hooge graden bekleed, verklaarde plegtig (1766), geene oppermagt der graden te erkennen. De BB. der nieuwe G. L. namen integendeel plegtig de nieuwe graden aan, ten einde hunne krachten te versterken tegen de oude G. L., wier mededingster zij was geworden. Zoo zag men toen, en sedert dien tijd, en in alles, dat er tot het ongeluk van het menschelijk geslacht, personen bestaan, die liever de instellingen, dan de opiniën zien ten onder gaan.

In 1758 verscheen de Raad der Keizers van het Oosten en Westen, en in 1766, juist op het tijdstip, toen de oude G. L. de verheven en vermogende heeren en vorstelijke Metselaars verstiet, vestigde zich een scheurmakend onderdeel van dien Raad, onder den titel van Raad der Ridders van het Oosten. De graden waren toen, ten getale van vijf en twintig, verdeeld in zeven klassen, en oude Ritus, of Maçonnerie de perfection genoemd. Het waren:

1e. klasse {Leerling.
1e. klasse {Gezel.
1e. klasse {Meester.
2e. klasse. {Geheim Meester.
2e. klasse. {Volmaakt Meester.
2e. klasse. {Geheim Sekretaris.
2e. klasse. {Intendant der gebouwen.
2e. klasse. {Prevot en Regter.
3e. klasse {Uitverkoren der negen.
3e. klasse {Uitverkoren der vijftien.
3e. klasse {Hoofd der twaalf stammen.
4e. klasse. {Gr.Meester Architekt.
4e. klasse. {Royal Arch.
4e. klasse. {Oude Groot-Uitverkoren.
5e. klasse. {Ridder van den Degen.
5e. klasse. {Prins van Jeruzalem.
5e. klasse. {Ridder van het Oosten en Westen
5e. klasse. {Rozenkruis.
5e. klasse. {Opperpriester.
6e. klasse {Groot Patriarch.

{Grootmeester van den Sleutel. {Koninklijke Bijl.

{Prins Adept.

{Kommandeur van den witten en zwarten Adelaar, en {Kommandeur van het koninklijk Geheim.

6e. klasse
7e. klasse.
7e. klasse.
7e. klasse.

Deze vijf en twintig graden werden vervolgens tot 33 gebragt (zie het nadere hieromtrent in het Art. FRANKRIJK, D.I. bl. 242 volg.). Diezelfde schrijver voegt er hij: ‘wij voor ons hebben niets te zeggen over de waarde van die hooge Schotsche graden. Wij bepalen ons bij het aanvoeren eener enkele meening, uit menige soortgelijke genomen; het is die van den Br. DE L'AULNAYE, een man, wien door eene menigte uitstekende VV. MM. kunde en gezond verstand wordt toegekend.

Men kan niet ontkennen, dat verscheidene dezer graden zeer nutteloos zijn; zij staan met de Maç. slechts in zeer verwijderde betrekking. Wij kunnen aantoonen, dat een en twintig volstrekt nutteloos en vreemd aan het ware doel van het Schotsche stelsel zijn. De aaneenschakeling is niet doorgaans verstandig daargesteld, en vertoont geene doorgaande afleiding van den eenen uit den anderen graad, zoo als dit behoorde te zijn. Het eigenlijke Schotsche stelsel wordt verwaterd (delayé) gevonden in zes graden, die elkander niet volgen. Men heeft dan ook verschillende keeren beproefd, het Schotsche stelsel te hervormen.’ De Raad der Keizers van het Oosten en Westen, kreeg een schok door dat zich een gedeelte er van afscheurde onder den titel van Raad der Ridders van het Oosten, en door zich te verdeelen, gingen beide weldra als Maç. ligchamen te niet; maar eenige hunner leden zich met anderen ook in het bezit van hooge graden vereenigd hebbende, vormden zij in 1785, in den boezem van de Gr. Nat.

L, of het Gr. O. van Frankrijk, een generaal Hoofdkapittel.

Zoo talrijke hooge graden vermoeiden de groote meerderheid der BB. Het generale Hoofdkapittel, in den boezem van het Gr. O., wilde ze vereenvoudigen en in aantal verminderen, en schiep in (1786) vier rangen, die de drie en dertig Schotsche graden voorstellen, en welke de graden van Élu, Schot, Ridder van het Oosten en Soeverein Prins van het Rozenkruis zijn. Tot aan 1799 waren de zoogenaamde Fransche graden de eenige, welke bekend waren. Dit herstel vereenigde de leden der beide oude GG LL, onder den titel van G. O. van Frankrijk, maar daardoor werden eenige oude aanhangers der Schotsche graden opgewekt, welke noch tot het oude, noch tot het nieuwe G.

O. behoorden, en van toen af namen zij eene willekeurige klassifikatie aan van graden en Riten. De zeven graden van het G. O. noemden zij Fransche of nieuwe Ritus, en de drie en dertig graden noemden zij oude en aangenomen Schotsche Ritus.

Slechts nog eenige woorden bevattende de meening van een hooggeacht Br., die zelf de hoogste graden der beide Riten, (R f van den nieuwen Ritus en Soev Gr.Insp Gener des 33en gr. van den Schotschen Ritus) bezit, en wel die van den Br. BAZOT (Manuel du Fr. Maç. 6e. ed. Paris 1841. TI.pag. 203). ‘Er was een tijd,’ zegt hij, ‘waarop de V. M. geheel besloten was binnen de gr. van Leerl, GeD en M Dien tijd, waarin de VV.

MM. de graden talrijk en vereerend genoeg voor hen achtten, en ze niet poogden uit te breiden; dien tijd kan men als de gouden eeuw onzer vereeniging aanzien. Alles verandert met den tijd. De nieuwe VV. MM. hebben, in strijd met den ouden geest der Orde, onderscheidingen daargesteld, en de V. M. in twee klassen verdeeld, waarvan de eerste symbolieke, en de tweede, de V. M. der hooge gr. wordt genoemd.

Onze voorvaderen waren Leerl, Gez en MM, en stelden er roem in dit te zijn. Wij, VV. MM. als zij, wij zijn Ridders en Prinsen.... In het bezit der hoogste graden zijnde, eerbiedigen wij ze; wij zouden ze echter niet daarstellen, zoo ze nog daargesteld moesten worden, en wij op zoo hoog een standpunt stonden, om het te doen.’ Bij de opgave der geschiedenis van de oppergraden, hebben wij nog slechts te voegen, dat, ofschoon de nieuwe Ritus den zevenden graad als het necplus ultra der V. M. doet voorkomen, en dien alzoo gelijk stelt met den 33en Schotschen Ritus, dat laatste systeem de bezitters van dien zevenden graad niet verder toelaat, dan tot den arbeid van den 18den, daar eveneens Soev Prins van het Rozenkruis genoemd.

De geschiedenis der oppergraden in de Nederlanden kan eigenlijk eerst gezegd worden een aanvang te nemen met het jaar 1807, toen zij hier een gevestigd en bepaald bestaan verkregen, door het aannemen van het wetboek der hooge graden. Even als in Frankrijk, had men hier niet het legio Schotsche graden, maar de vier oppergraden van Schotsch Élu, Schotsch Meester, Ridder van het Oosten en Rozenkruis. Het hoofdbestuur der oppergraden is en was hier steeds afgescheiden van de eigenlijke V. M., en vergaderde steeds den dag, volgende op dien van de Gr.Loge. In de zitting van het Hoofdkapittel van 30 Mei 1814, wilde men nieuwigheden in de oppergraden en andere Riten invoeren, welk punt, zoowel als eenige andere, aanleiding tot hevige debatten gaf, en bijgedragen moge hebben, dat de Gr.M voor de oppergraden van dat jaar (de Br. BYLEVELD), in het volgend jaar niet als zoodanig werd herkozen.

In de zitting van 5 Junij 1816, was Prins FREDERIK der Nederlanden tot G. M. Nat voor de oppergraden verkoren, en bekleedde die post tot den 31sten Mei 1819, als wanneer hij die in den schoot der vergadering nederlegde, en verklaarde voortaan niet meer in de oppergraden te zullen arbeiden (zie de Art. HOOGE GRADEN en NEDERLAND. Hierop werd, (22 Mei 1820) eene tusschenregering benoemd, zijnde eene kommissie van vijf leden, bestaande uit de BB. VERWEY MEJAN, VAN RAPPARD, HEYSTEK, VAN SYPESTEIN en VAN HEES.

De Br. NUHOUT VAN DER VEEN werd met die post bekleed, en nam die waar tot in 1834, toen, ten gevolge der overeenkomst tusschen de Gr.LD en de oppergraden, benevens de afdeelingen, de Prins de post van Gr.MD NatD weder aanvaardde, en een ged Gr M Nat benoemde. Doch de volgorde geregeld hervattende, vermelden wij, dat den 7den Januarij 1821 de eerste pogingen van de zijde der bezitters van de oppergraden in de noordelijke provinciën bij die in de zuidelijke afdeeling geschiedden, tot het vormen eener vereeniging, om de afdeelingen van den Meestergraad (eenige verdere bijzonderheden vindt men in de Annales Maç TV p. 2-7) te bestrijden. De zitting des hoofdbestuurs, van 19 Mei 1823, is vooral merkwaardig, door de benoeming van den Prins van Oranje (Z.M. WILLEN II) tot Gr.M Nat voor de hooge graden (zie het Art. HOOGE GRADEN), doch door dien Prins niet aangenomen, gelijk ook door eene (11 Julij 1824) niet gelukte poging van het kapittel le profond Silence, te Kampen, tot het benoemen eener gemengde kommissie, ten einde de verdeeldheid tusschen de oppergraden en de afdD van den Meestergraad te doen ophouden.

In de zitting van 1824, waarin door de daarmede belaste kommissie werd gerapporteerd, dat zij met de herziening der Ritualen (die op eenigzins meer wijsgeerigen leest zijn geschoeid, om, zoo als men zich uitdrukte, deze meer in verhouding en harmonie te brengen met de verlichting dezer eeuw en den geest der ware wetenschap, altijd gegrondvest op het algemeen wereldburgerschap der Orde) zoo verre was gevorderd, dat die nog in den loop van dat jaar ter beoordeeling van de kapittels konden worden verzonden, werd ook de Br. NUHOUT VAN DER VEEN tot Gr.M Nat benoemd. Eene in den jare ter zitting van het Hoofdkapittel, door het kap van la Vertu, te Leiden, gedane poging, ten einde de bestaande vijandelijkheid van de oppergraden, ten opzigte der afdeelingen te verminderen, door de wet van het Hoofdkapittel, dat elk afgevaardigde en bezoeker van het Hoofd- en de gewone kapittels, vóór zijne toelating, eene verklaring moest teekenen, dat hij niet tot de afdeelingen was toegetreden, niet langer op de gewone kapittels toe te passen, wedervoer een gelijk lot, als het verzoenende voorstel van le profond Silence, en werd (1 Junij 1827) eveneens verworpen (voor het verdere verwijzen wij naar het Art. HOOGE GRADEN).

< >