[Lat. = bocht, kromming, plooi, boezem]
1 boezem, zeeboezem;
2 (in Hindoe-wiskunde ardha jiwa = halve koorde, in Arab. dsjib, zonder klinker geschreven dsjb. De Latijnse vertaler las dsjaib = zeeboezem, en vertaalde onjuist door sinus] - van een hoek, tegenoverliggende rechthoekszijde gedeeld door schuine zijde; (meetk.) loodlijn uit snijpunt van cirkelstraal op middellijn van de cirkel (sinus van de ingesloten hoek);
3 (anat.) instulping; holte, spec. de voorhoofdsholte (sinus frontalis).