[Lat. circulus, verklw. van circus = kring] (juister, cirkelschijf)
1 (meetk.) deel van een plat vlak dat wordt begrensd door een cirkelomtrek. Een cirkelomtrek is de verzameling van alle punten die even ver van een bepaald punt (het middelpunt) zijn gelegen;
2 (in minder strenge zin) kring, bijv.: in een - ronddraaien (behoeft niet zuiver rond te zijn); vicieuze cirkel, zie circulus vitiosus.