(Gr. elektron =
1. een metaallegering, waarschijnlijk bestaande uit vier delen goud en een deel zilver;
2. barnsteen, wegens zijn gelijkenis met genoemde legering; waarschijnlijk bestaat het Griekse woord uit het achtervoegsel → -tron (2)) en den verbalen stam êlekdien men ook vindt in êléktór = de glanzer, de zon).
De naam in zijn eerste betekenis is overgegaan op de tegenwoordig bekende legering, bestaande uit magnesium en aluminium; in zijn tweede betekenis op de elementaire hoeveelheid electriciteit. Johnstone Stoney (1826-1911) voerde in 1895 den naam dectron in voor het atoom van Weber (= gasion) met de definitie „the charge of electricity, which are associated with Chemical bonds’ ’.Hij gebruikt het woord electron echter niet voor de door hem gedefinieerde fundamentele natuurlijke eenheid van electriciteit, verbonden met een ion waterstof, die hij eenvoudig unity of electricity noemt. Het idee van het bestaan van atomistische electriciteit was reeds in 1874 door hem op een voordracht verkondigd, in 1881 gepubliceerd. Toen Lorentz (1853= 1928) in 1895 zijn theorie opstelde, waarin de elementaire (negatieve) ladingen als deeltjes werden beschouwd, noemde hij deze ladingen niet electronen, maar ionen. Het woord electron komt in dit verband niet voor. Als naam voor de elementaire hoeveelheid electriciteit heeft electron zich slechts langzaam ingeburgerd.
Eerst na 1900 is men op voorstel van Drude (1863-1906) meer principieel onderscheid gaan maken tussen ionen en electronen. Tegenwoordig betekent electron: de elementaire hoeveelheid electriciteit, zowel positief als negatief.