Zeldzame naam voor de Pestvogel, alleen te vinden in Gronovius 1760: "Lanius remigibus secundariis apice membranaceo colorato, cauda integra. Linn. spec. anim. gen. 43 n. 10.
Belgis Vlaamse Viesel. Anno 1759 autumnali tempore aliquot huius speciei observati sunt apud nos."L Th Gronovius was de zoon van dr. J F Gronovius, die samen in 1757 de eerste naamlijsten van de N visfauna in het Lat uitgaven [Nijssen & De Groot 1983p.8].Vande laatste is bekend dat hij in Leiden werkte en in 1735 Linnaeus de middelen verstrekte om zijn Systema naturae te drukken [Stresemann 1996 p.51]. Zoon L Th publiceerde bovenstaand citaat in Acta Helvetica, een te Basel uitgegeven tijdschrift. Hieruit (en uit de on-nederlandse naam) zou men misschien kunnen concluderen dat de familie Gronovius binding had met Duitsland of Zwitserland. Dit is van belang, omdat het element Viesel in de naam van het lemma ws. correspondeert met D Wisel 'Koperwiek' [Wüst 1970; Kinzelbach 1995 p.7]. De Koperwiek is evenals de Pestvogel een wintergast en de influx van Koperwieken is regelmatiger en groter: van belang wanneer men de vogels vreest (als voorboden van ongeluk of als opeters van de fruitoogst beide in werkelijkheid niet van toepassing!).
De Koperwiek draagt in het D de naam Bömerlin (letterlijk 'Bohemer') (en varianten daarop), namen die ook voor de Pestvogel in gebruik waren (en mogelijk nog zijn). Omgekeerd bestaat de schwyzerdütsche naam Haubvogu (letterlijk 'kuifvogel') voor de Koperwiek, die echter, in tegenstelling tot de Pestvogel, geen kuif heeft! Vermoedelijk nu was aan L Th Gronovius een D/zwitserse naam *Flamische Wisel bekend (letterlijk 'Vlaamse Koperwiek'), waarmee de overeenkomst (in cultuurhistorisch opzicht) met de Koperwiek werd aangegeven, en tegelijk, door het element 'vlaamse' het verschil: de 'Vlaamse koperwiek' kwam uit een onbekende noordelijker streek (de Zwitsers konden aan Vlaanderen gedacht hebben net zoals mensen elders aan Bohemen dachten), ofwel de 'Vlaamse koperwiek' onderscheidde zich van de 'gewone' Koperwiek door een fraaier verenkleed, zo fraai als de gegoede burgerij speciaal uit het rijke Vlaanderen was gewend te dragen, wat ook de aanleiding was tot de naam Seidenschwanz (zie sub Zijdestaart) [Kinzelbach 1995 p.7].
In elk geval werd in de naamlijst van N vogels (géén "Belgische") uit 1760 de naam Vlaamse Viesel gebezigd, die in ieder geval bij Houttuyn 1762 niet bekend was, en ook later nooit meer opdook (zie sub Pestvogel). Voor de etymologie van D Wisel biedt Kinzelbach 1995 een voorstel aan, behelzende een afleiding van westgerm wisa 'wetend, wijs', duidend op het 'vooruitweten' van de vogels, wat de mensen te wachten stond (een pestepidemie, het uitbreken van oorlog, brand ("avis incendiaria"), of simpel het mislukken van de oogst). Er is echter ook D Winsel, welke naam, als het geen verbastering is van Wisel, de meeste kans heeft een ono te zijn.