BhizopGda-, Sarcodediertjes, een klasse der Protozoa (zie ald.); het lichaam bestaat grootendeels of geheel uit een sarcodemassa, waaraan geen differentieering van bijzondere organen is waar te nemen, maar dat het vermogen bezit om op elk punt verlengselen te vormen, die, wijl zij ook voor de voortbeweging dienen, schijnpooten, pseudopodiën, genoemd worden. Deze pseudopodiën zijn bij de meeste W. lange, dunne, slijmige draden, die zich bij' sommige soorten kunnen vertakken.
Bij eenige W. vertoonen zij zich meer als lobben. Bij de voortbeweging, die steeds uiterst langzaam is, hechten de pseudopodiën zich aan de oppervlakte van eenig voorwerp onder water, en door hun intrekking wordt dan het lichaampje voortgetrokken. Verder doen de pseudop. dienst bij de voeding; kleine, tot voedsel voor het dier geschikte lichaampjes die zij ontmoeten, worden er bij de intrekking door meegevoerd en zoo in de overige sarcodemassa opgenomen. De onverteerde overblijfselen treden dan op een ander punt weer naar buiten. De W. leven in het water en zijn zeer klein, vele zijn alleen door het microscoop waar te nemen; de grootste hebben een doorsnee van ruim 1 centim.; de grootere zijn beperkt tot de tropische zeeën. De vaste deelen van sommige soorten vormen hier en daar machtige lagen.
De indeeling is in ongeveer alle stelsels anders; een natuurlijke rangschikking wordt voorloopig een onmogelijkheid geacht. Gewoonlijk worden drie orden onderscheiden: 1) Proteina of Heliozoën, de Zonnediertjes (lichaam geheel naakt of met een hulsel, dat uit een chitineachtige stof bestaat, waarin echter ook vreemde lichaampjes kunnen worden opgenomen. Meestal een of meer kernen en een of meer samentrekbare blazen; familiën Amoebidae, zie Amoeba; Gromidae, Actinophryidae, zie Actinophrys; 2) Foraminifera (W. met een kalkschaal, bestaande uit een enkel kamertje of uit vele kamertjes; sarcode week en korrelig; zich ver uitbreidende, draadvormige, dikwijls tot netten versmeltende pseudopodiën; geen samentrekbare blaas; 2 onderorden: lmperforata en Perforata met verscheidene familiën, w.o. de Nummulitidae, zie ald.); 3) Badiolaria (meestal een kiezelskelet; steeds een centraalkapsel, met daarin bevatte blaasjes en cellen, te midden van het merg (intracapsulaire sarcode) en omringd door de schors (extracapsulaire sarcode); aan de samenstelling der pseudopodiën, die gewoonlijk zeer dun zijn, neemt zoowel de intracapsulaire als de extracapsulaire sarcode deel: geen samentrekbare blaas; familiën: Collidae, zie ald., Acanthodesmidae, zie ald., Cyrtidae, Coccidae, zie ald., Acanthometridae, zie ald., Diploconidae, zie ald., enz.).