noemt men een onderaardsch, langgerekt stengeldeel dat gewoonlijk horizontaal in den bodem ligt en van den wortel onderscheiden is door het bezit van bladen en knoopen. Men vindt hem bij overblijvende kruiden, waarbij n.l. de deelen boven den grond jaarlijks afsterven.
De wortelstok groeit aan zijn top steeds verder, terwijl aan den tegenovergestelden kant vermolming plaats vindt.