graaf van Chatham, eng. staatsman, g;eb. 1708, kwam ln 1735 voor het van zijn familie afhankelijke vlek Old-Sarum in het parlement, en sloot zich hier bij de oppositie tegen Walpole aan. Hij kreeg weldra zulk een invloed, dat het hof het raadzaam vond hem een hooge betrekking te verschaffen; eerst schatmeester van Ierland, werd hij spoedig daarop secretaris en algemeen-betaalmeester der armee.
Bij het uitbreken van den Zevenjarigen oorlog benoemde de koning hem tot staatssecretaris; in deze betrekking stelde hij de nationale militie in. Toen Spanje zich aanbood om den vrede tusschen Frankrijk en Engeland te bemiddelen, gaf hij den raad om ook aan Spanje den oorlog te verklaren, daar hij vóórzag dat dit rijk zich bij Frankrijk zou aansluiten. De troonsbestijging van George III (1760) stelde hem in zijn plannen te leur, zooiat hij zich gedwongen zag met den franschen minister Choiseul te onderhandelen, doch hij maakte de vredesvoorwaarden zoo bezwaarlijk dat deze de onderhandelingen opgaf. In 1761 aan Bute van de torypartij het ministerie moetende overlaten, plaatste hij zich nogmaals aan het hoofd der oppositie, en ofschoon zijn voorstel tot het voortzetten van den oorlog door den invloed der regeering verworpen werd, was toch zijn aanzien bij het volk zoo groot, dat de koning en het hof zich met hem moesten verzoenen. Hij werd tot graaf van Chatham verheven en kreeg daardoor zitting in het Hoogerhuis. Daar spande hij krachtige doch vergeefsche pogingen in, om de ernstige geschillen, tusschen Amerika en Engeland ontstaan, te vereffenen en den reeds uitgebroken oorlog te doen eindigen.
Toen echter na de eerste nederlagen het ministerie moedeloos begon te worden en ' het besluit nam om, wanneer men voordeelige handelsovereenkomsten kon verkrijgen, vrede met de bevrijde koloniën te maken, hield P., die toen ziek en bedlegerig was, een gloeiende redevoering, om het weinig eervolle van zulk een stap aan te toonen, waardoor de gemoederen geheel werden omgekeerd en tot het voortzetten van den oorlog werd besloten. Hij overleed in 1778. Het parlement liet hem op staatskosten begraven, schonk zijn oudsten zoon een jaargeld van 4000 pond sterk, en betaalde zijn schulden. De Chatham papers (4 dln. Lond. 1838—40) zijn gewichtige bijdragen tot de geschiedenis van zijn tijd.