is hij of zij, die de verloskunde uitoefent en daartoe bij de wet bevoegd is verklaard. Dit zijn in Nederland:
1°. stedelijke en plattelandsche vroedmeesters, die nog opder de wetten vóór 1865 hun diploma behaalden;
2°. de artsen volgens de Wet van 1865;
3°. de vroedvrouwen, die echter slechts in normaal verloopende gevallen hare hulp mogen verleenen. Bij abnormale haringen roepen zij den geneeskundige ter hulp, tenzij de vereischte kunstbewerking geen uitstel kan lijden. Het gebruik van verloskundige werktuigen is haar bij de wet verboden.