vergif, gift, gif, Venenum, in het algemeen een stof, welke, krachtens haar chemische eigenschappen, in het gezonde lichaam komende, reeds in betrekkelijk kleine hoeveelheid, meer of minder zware stoornissen teweeg brengt en zoodoende ziekte of in het ongunstigste geval den dood veroorzaakt. Streng genomen heeft het woord slechts een relatieve beteekenis, daar geen enkele stof onder alle omstandigheden en onvoorwaardelijk vergiftigend werkt, wat het duidelijkst in het oog springt als men bedenkt dat juist eenige der als zware vergiften aangeschreven staande stoffen, als strychnine, morphine, atropine, kwikzouten enz., binnen zekere grenzen de heilzaamste werkingen op het organisme kunnen uitoefenen en daarom als geneesmiddelen een groote waarde hebben; dat verder vele zelfstandigheden, die het eene dier vergiftigen, voor het andere onschadelijk zijn; dat eindelijk menschen en dieren aan verschillende giftstoffen zoodanig kunnen wennen, dat zij een voor anderen doodelijke dosis zonder nadeel in zich kunnen opnemen (de morphinisten, de arsenicumeters in Stiermarken, de opiumschuivers in het Oosten enz.).
Of een stof al of niet als een V. zal werken, hangt ook dikwijls hiervan af, of het middel dat haar oplost al of niet aanwezig is; ook is de wijze waarop de substantie in het lichaam komt, van beteekenis, evenals de individueele dispositie. De eene stof is voornamelijk een V., wanneer zij in de spijsverteringsorganen komt, de andere wanneer zij ingeademd wordt, weer andere wanneer zij door de huid heen opgenomen worden en zoo in het lichaam geraken; vele zelfstandigheden moeten, om als V. te werken, onmiddellijk met het bloed in aanraking komen (amerik. pijlgift), terwijl zij in de maag gerakende, nagenoeg onschadelijk zijn.Men verdeelt de vergiften veelal in verscheidene groepen; deze verdeeling is meestal gegrond op de verschijnselen, die zij als vergift op het organisme uitoefenen, niet op hun elementaire eigenschappen, waarop hun „toxische” werking berust en die nog op nader onderzoek wachten. Het blijkt namelijk dat de verschillende vergiften hun voornaamste werking op verschillende deelen van het organisme uitoefenen, en in dien zin kan men dan van bloedvergiften, spiervergiften, zenuwvergiften, hartvergiften enz. spreken, waarbij nog weer verscheidene onderverdeelingen kunnen gemaakt worden en waarbij wel in ’t oog moet gehouden worden dat deze onderscheiding geen absolute is. Wordt meer op de verschijnselen gelet welke in de eerste plaats opvallen in het ziektebeeld, dan kan men groepen maken van bv. bijtende vergiften, bedwelmende vergiften, krampvergiften, braakwekkende vergiften en dergelijke. Van het chemische standpunt bezien, kan men indeelen in gasvormige, destilleerbare en niet-destilleerbare vergiften; de laatste weder in organische en anorganische. Onder de organische treft men dan eenige chemische groepen aan, bv. alkaloïden, glucosiden, toxinen. De chemische indeeling is wel het gemakkelijkst consequent vol te houden, doch zij houdt niet rekening met het karakter der geclassificeerde stoffen als vergift.
Om een voorbeeld te geven van een der nieuwere indeelingen die zich meer op het zuiver toxicologische standpunt plaatsen, vermelden wij hier die van Kobert in zijn Compendium der praktischen Toxicologie. Deze onderscheidt:
A. stoffen die ernstige anatomische veranderingen der organen veroorzaken kunnen,
B. bloedvergiften, en
C. stoffen die den dood veroorzaken kunnen zonder ernstige anatomische veranderingen teweeg te brengen.
Onder A. behooren dan o.a. de bijtende zuren z. a. sterk zwavelzuur (vitrioololie), salpeterzuur, zoutzuur, maar ook de ruwe phenol, in den handel gewoonlijk carbolzuur geheeten; bijtende loog, ongebluschte kalk; arsenicumverbindingen, kwikzouten, loodzouten; de vergiftige stoffen bevat in de spaansche vliegen, in de giftklieren van padden, spinnen, slangen; die welke voorkomen in planten, die heftige ontstekingen van de huid of van het darmkanaal kunnen veroorzaken, bv. crotonzaad, brandnetel e. a., eindelijk het moederkoorn (zie ald.).
Onder B. komen de stoffen die de roode bloedlichaampjes doen samenkleven, zooals het ricin, een eiwitstof uit de ricinusboontjes, waaruit de wonderolie wordt bereid, dan die welke de roode bloedlichaampjes oplossen, bijv. saponine, (een stof die in vele planten voorkomt, welke als vischvergift worden gebruikt, en die ’t water sterk doet schuimen, waarom zij vaak wordt toegevoegd aan mousseerende dranken), vervolgens die welke de roode kleurstof uit het bloed, het haemoglobine, ontleden (bijv. nitroglycerine, nitrieten, sulfonal) of wel daarmede karak- teristieke verbindingen aangaan (z. a. blauwzuur, kooloxyd — het gevaarlijkste bestand- deel van zoogenaamde kolendamp en van lichtgas — en zwavelwaterstof).
Onder C komen de vergiften van het centrale zenuwstelsel, waaronder bedwelmende als chloroform, aether, chloralhydraat, alcohol, opium en zijn bestanddeelen, voornamelijk morphine, of krampwekkende als strychnine, veratrine, colchicine, pikrotoxine, of die op andere wijze bepaalde deelen van het zenuwstelsel treffen als atropine, pilocarpine, cocaïne, en eindelijk de hartvergiften, waaronder voornamelijk te noemen de bestanddeelen van het vingerhoedskruid, digitaline), van het strophantuszaad (zie Pijlvergiften) en van de vliegenzwam (muscarine).
Een afzonderlijke plaats in dit stelsel nemen de „toxinen” in (zie aldaar).
Vergiftiging, door het voortdurend gebruik van kleine hoeveelheden van een vergift noemt men chronisch. Dit doet zich b.v. voor in fabrieken (loodwit, phosphorus, lucifersfabrikatie), bij rookers (tabaksamblyopie), morphinisten, alcoholisten. De behandeling van zulke gevallen behoort geheel op het terrein van den medicus. Bij vergiftigingen door een grootere dosis van een vergift in eens, hetzij bij vergissing, hetzij uit misdadig doel, zoogenaamde acute vergiftigingen, is onmiddellijk medische hulp noodzakelijk. Wij vermelden daarom de ,,eerste hulp bij plotseling voorkomende vergiftigingen” zooals die in de 4e editie der Nederlandsche pharmacopee is opgenomen.
Als het vergift ingeslikt, dan moet beproefd worden:
1. het vergift zoo spoedig mogelijk uit de maag te verwijderen;
2. het vergift in een onschadelijke verbinding om te zetten of zijn werking tegen te gaan;
3. het darmkanaal te ledigen.
De maag kan geledigd worden:
a. met behulp van de maagsonde;
b. door het opwekken van braken.
De maagsonde is het snelste en meest onschadelijke middel om de maag te ledigen. Desnoods kan een caoutchouc slang van 8—10 mM. doorsnede dienen.
Braken — (niet toepasselijk bij vergiftiging met sterke zuren of alkaliën) — kan opgewekt worden:
1. door het prikkelen der keel met den vinger of met een veder of, zoo dit niet helpt:
2. door het toedienen van een der hierondergenoemde braakmiddelen.
Het vergift kan in een onschadelijke verbinding omgezet of zijn werking tegengegaan worden door een der na te noemen tegengiften toe te dienen. Het darmkanaal kan geledigd worden door den lijder een oplossing van 30 tot 50 G. Magnesiumsulfaat of Xatriumsulfaat in de 10-voudige hoeveelheid water te doen drinken. '
B. Is het vergift door een verwonding in het lichaam gekomen (als bij dollehondsbeet of slangenbeet) dan moet de wond uitgezogen, het verwonde lichaamsdeel tijdelijk afgebonden en de wTond met een gloeiend ijzer uitgebrand worden. Bij insectensteek moet het wondje uitgezogen en daarna met Ammonia of Natriumhydrocarbonaat ingewreven worden.
C. Is het vergift ingeademd (b.v. Aether, Ammoniak, Chloor, Chloroform, Kooloxyde, Lichtgas, Rioolgas, Zwaveldioxyde, Zwavelwaterstofgas) dan moet zooveel mogelijk versche lucht worden toegevoerd (de lijder moet in de open lucht gebracht of ramen en deuren wijd geopend worden) en kan bij onvoldoende ademhaling kunstmatige ademhaling toegepast, het neusslijmvlies geprikkeld, en kunnen opwekkende middelen toegediend worden.
Braakmiddelen
1) Kopersulfaat (1 = 100). Tweemaal achtereen 50 G. der oplossing met tusschenpooze van 5 of 10 minuten. Aan te wenden bij vergiftiging met: Aconitum, Atropine, Belladonna, Calabarzaad. Conium, Cytisus (Gouden Regen), Digitalis, Hyoscyamus en de de uit genoemde grondstoffen bereide preparaten; Kokkelkorrels, Loodverbindingen, Mosselen, (Garnalen, Oesters, enz.), Opium en Opiumpreparaten, Paddestoelen, Phosphorus, Pilocarpine, Scilla, Solanine, Stramonium en Strychnoszaad, met de preparaten uit de laatstgenoemden bereid. 2) Poeder van Ipecacuanhawortelbast. (1 G. met 10 G. Wijn). Twee maal achtereen met tusschenpooze van 5 of 10 minuten. Aan te wenden bij vergiftiging met: Arsenicumverbindingen (als het tegengift voor Arsenicum niet aanwezig is), Delphinium (Ridderspoor en Staverzaad), Moederkoorn en Moederkoorn-preparaten, Nitrobenzol, Rioolwater, Spaansche vliegen, Sulfiden, Veratrine, Waterscheerling, Zilververbindingen, Zinkverbindingen, Zuringzuur en zijne verbindingen en Zwavelwaterstof. 3) Apomorphinehydrochloride (10 mG. in 1 cM.;1 water) in onderimidsche inspuiting.
Tegengiften moeten worden aangewend in verband met de boven onder A vermelde voorschriften, bij vergiftiging met:
1) Alkaliën. Verdunde zuren [citroensap met water; azijnzuur (1 pCt.), citroenzuur (1 pCt.)].
2) Alkaloïden (Behalve de afzonderlijk in deze lijst genoemde). Tannineoplossing (1 pCt.) of sterke, gekookte thee.
3) Arsenicumverbindingen. Een brij, versch bereid, door samen te schudden:
a. zestig G. Ferrichlorideopbissing, verdund met 250 cM.3 water, en
b. een homogeen mengsel van veertien G. Magnesiumoxyde en 250 cM.3 water.
In ’t begin moeten van deze brij elke 5 min. 2 eetlepels toegediend worden; later dezelfde dosis met grootere tusschenpoozen.
4) Atropine. Morphinehydrochloride (10 mG. in 1 cM.3 water) of melk.
5) Chloralhydraat. Atropinedonna als atropine.
6) Calabarzaad en preparaten. Atropinesulfaat (10 mG. in 10 cM.3 water, waarvan 0,5 cM.3 onderhuids in te spuiten).
7) Chloorkalk. Natriumthiosulfaat (10 G. in 250 cM.3 water).
8) Chloorwater. Eiwitoplossing (het wit van 5 eieren in 500 cM.3 water) of melk.
9) Chloralhydraat. Atropinesulfaat als bij Calabarzaad.
10) Chroomzuur en Chroomzure zouten. Natfiumhydrocarbonaat (5 pCt. oplossing) eetlepelsgewijze.
11) Cyaanwaterstofzuur en Cyaniden. Kaliumpermanganaat 2,5 G. in 500 cM.3 water. Kunstmatige ademhaling.
12) Jodoform. Natriumhydrocarbonaat (5 pCt. oplossing) eetlepelsgewijze.
13) Koperverbindingen. Magnesiumoxyde (5 G. met 100 cM.3 water) of dunne kalkmelk. Eiwitoplossing (als bij Chloorwater). Later het darmkanaal ledigen.
13) Kwikverbindingen. Onmiddellijk eiwitoplossing (als bij Chloorwater), melk, dunne kalkmelk. Een mengsel van 9 deelen ijzerpoeder en 4 deelen zwavel of versch geprecipiteerd ferrosulfide.
14) Metaalverbindingen (Behalve de afzonderlijke in deze lijst genoemde). Eiwitoplossing (als bij Chloorwater) of melk.
15) Metadioxybenzol (Resorcine). Dunne kalkmelk. Later het darmkanaal ledigen. Geen vetten of melk!
16) Opium en preparaten. Atropinesulfaat (als bij Calabarzaad).
17) Petroleum. Eiwitoplossing (als bij Chloorwater) of melk.
18) Phenol. (Kreoline, Kresol, Lysol) als bij Metadioxybenzol.
19) Phosphorus. Als braakmiddel Kopersulfaat; na het braken Terpentijnolie (30 tot 40 druppels in slijmigen drank). Geen vetten of melk!
20) Zilververbindingen. Eiwitoplossing (als bij chloorwater) en keukenzoutoplossing (3 G. in 300 cM.3 water).
21) Zinkverbindingen als koperverbindingen.
22) Zuren. Magnesiumoxyde (10 G. met 200 cM.3 water) of dunne kalkmelk.
23) Zuringzout als zuren.