Gepubliceerd op 17-02-2021

Gift

betekenis & definitie

datgene wat men iemand geeft; rechtsterm: wat wordt gegeven ingevolge een schenkingsovereenkomst (zie Schenking), het geschonkene. Het burgerlijk wetboek bepaalt aangaande giften tusschen aanstaande echtgenooten: De aanstaande echtgenooten mogen bij huwelijksche voorwaarden aan elkander, wederkeerig, of een van beiden aan den anderen, zoodanige giften doen, als zij voegzaam zullen oordeelen, behoudens de inkorting dier giften, voor zoo verre daardoor de rechten zouden zijn benadeeld van degenen aan wie een wettelijk aandeel toekomt.

Die giften kunnen betrekkeiijk zijn, hetzij tot tegenwoordige en bij de akte bepaaldelijk omschreven goederen, hetzij tot de geheele of gedeeltelijke nalatenschap van den schenker. Giften van dien aard zijn van waarde, zonder de uitdrukkelijke aanneming van dengene aan wien dezelve gemaakt zijn. Die giften kunnen plaats hebben onder voorwaarden, welker uitvoering van den wil des schenkers afhangt. Alle giften van tegenwoordige of bepaalde goederen zijn onherroepelijk, behalve in het geval van niet voldoening aan de voorwaarden onder welke zij gemaakt zijn. De giften van de geheele of gedeeltelijke nalatenschap van den schenker zijn onherroepelijk; met dien verstande, dat hij niet meer over de goederen, in die gift begrepen, om niet mag beschikken, behalve over geringe sommen tot belooning, of om andere redenen, door den rechter te beoordeelen. Uit hoofde der niet-voldoening aan de voorwaarden, kunnen die giften worden herroepen.

Geene giften van tegenwoordige en bepaaldelijk omschreven goederen, tusschen de echtgenooten bij huwelijksche voorwaarden gemaakt, worden geacht te zijn onderworpen aan de voorwaarde van overleving van den begiftigde, ten ware die voorwaarde uitdrukkelijk mocht zijn gemaakt. Geene gift van de geheele of gedeeltelijke nalatenschap des schenkers bij huwelijksche voorwaarden, hetzij door den eenen echtgenoot aan den anderen,, hetzij over en weder, gemaakt, zal aan de kinderen, uit het huwelijk gesproten, overgaan, wanneer de begiftigde echtgenoot vóór den schenker mocht komen te overlijden (artt. 223—230).Genoemd wetboek bepaalt ten aanzien van. giften welke aan de aanstaande echtgenooten, of aan kinderen uit hun huwelijk, gedaan zijn:. Zoowel bij huwelijksche voorwaarden, als bij afzonderlijke notariëele akte, vóór het aangaan des huwelijks, en ter zake van hetzelve verleden, kunnen derden aan de aanstaande echtgenooten, of aan een hunner, zoodanige giften doen als zij voegzaam oordeelen, behoudens de inkorting dier giften, voor zoe verre daardoor de rechten zijn benadeeld van degenen aan wie een wettelijk aandeel toekomt. Indien die giften bij huwelijksche voorwaarden zijn gedaan, wordt tot derzelver geldigheid niet gevorderd de uitdrukkelijke aanneming door den begiftigde; wanneer daarentegen de gift bij afzonderlijke akte heeft, plaats gehad, heeft dezelve geen gevolg dan na de uitdrukkelijke aanneming. Eene gift van het geheel of van een gedeelte der nalatenschap van den schenker, hoezeer alleen ten behoeve der echtgenooten of van een hunner, gedaan, wordt echter altijd geacht ten behoeve van de kinderen en afkomelingen uit het huwelijk geboren, te hebben plaats gehad, in het geval dat de schenker den begiftigde overleeft, ‘en het tegendeel niet uitdrukkelijk bij) de akte is bepaald. Die giften vervallen, indien de schenker den begiftigde, en de kinderen en de afkomelingen uit het huwelijk geboren, overleeft.

< >