de oostelijke helft van noordelijk Griekenland, omvat in engeren zin het land tusschen het Pindusgebergte in het w. en de thermaeïsche golf in het oosten, van den Laemon, de cambunische bergen en den Olympus in het noorden tot aan den Othrys en de pagasaeïsche golf in het zuiden; in ruimeren zin behoort daartoe echter nog de vlakte van den Spercheus in het zuiden, tusschen Othrys, Oeta en de Malische golf. In het in engeren zin T. genoemde landschap Reeft de bevolking nogal dikwijls gevarieerd; de oorspronkelijke bewoners werden verdrongen door de uit Thesprotië invallende Thessaliërs, die hun naam aan het landschap gaven.
T. gold in de oudheid als het rijkste en vruchtbaarste gebied van Griekenland; de thessalische ruiterij werd als de beste in geheel Griekenland beschouwd. De regeering der groote steden en haar gebied berustte bij* enkele machtige geslachten, onder wie de Aleuaden en Scopaden de aanzienlijkste waren; alleen in tijden van oorlog of in andere bijzondere gevallen werd voor de algemeen© leiding tijdelijk een opperhoofd of tagus gekozen. In 376 v. Chr. gelukte het den vorst van Pherae, Iason, deze waardigheid blijvend in bezit te nemen. Koning Philippus II van Macedonië maakte het land 344 tot een macedonischen vazalstaat. Na den slag biji Cynoscephalae 197 kreeg T. door de Romeinen zijn zelfstandigheid ten minste in naam; terug en werd als bondsstaat, met een jaarlijks afwisselenden strateeg aan het hoofd, georganiseerd.
Sedert 1084, meer nog in do 12de eeuw treedt het walachisch element op den voorgrond, zoodat later in den frankischen tijd het hoogland van T. den naam Walachije droeg. In 1393 viel T. in handen der Turken; de kleine landstrook ten z. van de waterscheiding van de Othrys behoort daarentegen sedert 1832 bij het koninkrijk Hellas en vormt daarin de eparchie Phthiotis met de hoofdstad Lamia; het overige T. (met uitzondering van den noordel. bergrand) hst eerst 1881 bij het koninkrijk Hellas gekomen en vormt de beide nomen Trikala en Larissa.