een toestel bij de Physiologie in gebruik en dienende tot de Spirometrie, dat is het meten der hoeveelheden uitgeademde lucht. De Sp. werd uitgevonden door Hutchinson (zie ald.) en bestaat uit een glazen klok, die in evenwicht wordt gehouden door een tegenwicht en van onderen dompelt in een vat, met water gevuld.
De uitgeademde lucht kan men, door middel van eene buis waarvan het eene eind in den mond wordt genomen en het andere, boven het water, in de klok eindigt, in dezen gashouder opvangen. De lucht, die door het water aan de onderzijde niet ontwijken kan, drijft nu de klok omhoog. Eene schaal maakt het mogelijk uit den stand, dien de klok nu inneemt, het volumen der opgevangen lucht af te lezen. Zoodoende blijkt, dat bij eene gewone uitademing gemiddeld ½ Liter lucht de longen verlaat. Deze lucht noemt men respiratieliuht. Na eene gewone inademing kan nog meer lucht door de longen worden opgenomen. Deze lucht, complementaire genaamd en door „geforceerde inspiratie’’ verkregen, kan een volumen bereiken van ruim 1½ Liter. Na eene gewone uitademing kan, door „geforceerde expiratie”, nog meer lucht uit de longen worden gedreven. Het volumen van deze reservelncht bedraagt eveneens ruim 11/2 Liter. De volumina der complementaire, respiratie- en reservelucht worden door den Sp. bepaald. Hunne som wordt -vitale capaciteit genoemd. Deze laatste wisselt naar gelang van beroep, leeftijd, geslacht en stam en bedraagt bij den volwassen Engelschman gemiddeld 3772 c.M2; bij den Duitscher ± 3222 c.M\ Niet alle lucht, die zich in het ademhalingsapparaat bevindt, is uitadembaar. Het volumen van het hichtrcmtu, dat na de diepste expiratie nog achterblijft. bedraagt gemidd. 1½ L. Gad (l879j verving de klok door een zeer licht parallelopipedum, dat draaibaar is^ om eene as, evenwijdig aan -een der korte zijden en waarvan de overstaande zijde, die dus een gebogen vlak beschrijft, voorzien is van een stift, die de beweging van dezen „ademvolumenschrijver” noteert. Men gebruikt dezen toestel minder om volumina zelf te meten dan wel ter noteering van de volumenveranderingen gedurende de opvolgende phasen der respiratie.