Gepubliceerd op 18-03-2021

Slavernij

betekenis & definitie

toestand van een mensch, die het rechtloos en onvrij eigendom van een ander is.

S. werd oudtijds bij alle volken gevonden; algemeene regel was het bijv. dat krijgsgevangenen tot slaven werden gemaakt. De slaven van den spartaanschen staat heetten Heloten (zie ald.). Bij de Romeinen ontstond S. door geboorte uit een slavin, door krijgsgevangenschap, door verlies der vrijheid wegens schulden, ook werd ieder ter dood veroordeelde vóór de voltrekking der doodstraf als slaaf (homo sevvus) beschouwd. S. kon bij de Romeinen eindigen op drieërlei wijze: bij wijze van belooning (bijv. voor het uitbrengen van een misdaad), door post-liminium, door manumissio. Post-liminium (uiit post en limen) was het recht, volgens hetwelk de Rómeinen, die bij den vijand in gevangenschap geraakt was, bij zijn terugkomst naar Rome in zijn vorigen stand (bijv. als vader) weder terugkeerde. Manumissio, de vrijlating van een slaaf door zijn heer had plaats hetzij op plechtige wijze en wel voor den magistraat (per vindictam), bij uitersten wil (per testamentum), of per censum, waarbij de heer zijn slaaf, dien hij vrij wilde laten, als burger op de censuslijsten liet plaatsen; hetzij op eenvoudige wijze, wanneer de heer enkel een verklaring deed, dat de slaaf vrij zou zijn, namelijk inter amicos, onder vrienden als getuigen of per epistolam, door een schriftelijke verklaring, of per mensam, wanneer de heer den slaaf aan zijn tafel noodigde, of op zijn sterfbed. Daarbij voegde keizer Constantijn de vrijlating in de kerk voor de gemeente. De plechtige wijzen van vrijlating gaven den slaaf terstond het burgerrecht, de andere slechts den feitelijken toestand der vrijheid. Het recht van vrijlating van den heer was oorspronkelijk onbeperkt, doch later werd een beperking noodzakelijk geacht, die gegeven werd in de „lex Aelia Sentia” 'en de „lex Furia Caninia” (beide onder Augustus, met de bepaling dat er een „justa causa manumissionis” moest opgegeven worden) en later nog in de „lex Junia Norbana”. De heer, wien de slaaf door geboorte toebehoorde, of die hem door koop verkregen had (van slavenhandelaars, mangones), bezat volgens het rom. recht over hem het eigendomsrecht, -evenals over een zaak, en kon den slaaf naar willekeur verkoopen, pijnigen, dooden, totdat de „lex Petronia” en meer wetten van Antoninus Pius de willekeur van den heer zoo beperkten, dat hij wegens het dooden van een slaaf kon gestraft worden. Wat de slaaf verkreeg, behoorde aan zijn heer, met uitzondering van het peculium; oorspronkelijk was de meester ook zelf rechter over den slaaf (de straffen waren verwijzing naar het land in het ergastulum, arbeid in het pistrinum, geeselslagen met roeden of riemen, brandmerk, kruisiging en andere mishandelingen), in grootere misdaden was de overheid rechter. De toestand der slaven was alzoo zeer hard, de zeden brachten hierin allengs verzachting. De namen der rom. slaven waren dikwijls ontleend aan het land hunner afkomst, bijv. Phryx, Cappadox, of aan oude helden, Achilles, Priamus, Pollux enz., aan planten en steenen, zooals Amiantus, Sardonyx. Oudtijds noemde men verscheidenen naar hun heer, Caipor, d. i. Caji puer, Lucipor enz. De meeste rom. slaven waren afkomstig uit Gallië, Hispanië, Griekenland, Azië; de Aethiopiërs waren zeer gezocht. In de oudste tijden aten zij gemeenschappelijk met hun heer, later ontvingen zij maandelijks of dagelijks een zekere hoeveelheid graan, vijgen, olijven, wijn en azijn (dcmensum). De kleeding verschilde niet van die der armere burgers en bestond in een grove, bonte tunica. De vroegere trouw en gehechtheid van den slaaf aan zijn meester, werd in de tijden van het toenemend zedebederf steeds minder, de slaven werden verbitterd tegen hun heeren en verwekten diensvolgens dikwijls oproer en muiterij. Er waren verschillende klassen van slaven. Met betrekking tot hun verblijf in de stad of op de villa’s en in de latifundiën, was de slavenfamilie verdeeld in urbana en rustica, volgens rang en bezigheid waren er drie klassen. De eerste daarvan was die der Ordinarii, dit zijn de honestiores, met het vertrouwen huns meesters vereerd en met het opzicht over het huishouden, de kas enz. belast. Deze hielden ook vicarii bij zich, d. i. slaven te hunner hulp. Onder de ordinarii stond bovenaan de procurator (die het vermogen, de goederen beheerde), in rang volgden op hem de actor (zooveel als villicus, opzichter en bestuurder der villa), dispensator (kashouder), de cellarius of provisiemeester, de negotiatores, die voor hun meester handel in de provinciën dreven, de insularii, die huur invorderden, eindelijk de in wetenschap en kunst bedreven slaven, met name die voor het bouwen, timmeren en verfraaien van het huis zorg droegen (fabri, tectores, pictores, caelatores, statuarii, pavimentarii, sculptores enz.), die welke over de boekerij en verzamelingen van hun meester gesteld waren, de opvoeders der kinderen (paedagogi) en de huisartsen (medici). Het laagst stonden in deze klasse de slaven die slechts voor vermaak dienden (gladiatoren, zie ald., tooneelspelers, koorddansers, mismaakten en dwergen). De tweede klasse werd gevormd door de Vulgarii, aangewezen voor het verrichten van allerlei gewone diensten en werkzaamheden binnen- en buitenshuis. De derde en naar het schijnt laagste klasse waren de Mediastini, die het geringste huiswerk enz. moesten verrichten.

Bij de aziatische volken behoorden ten allen tijde de slaven in zekeren zin tot het huisgezin. De koran verbiedt eigenlijk om geloofsgenooten als slaven te houden en beveelt den meesters om zacht met hen om te gaan. Bij de Turken heeft de S. een zeer zacht karakter; alleen bij de Mohammedanen van de noordkust van Afrika doet zij zich op ruwe wijze voor. In Marokko, Algiers, Tunis en Tripolis bestond sedert de middeleeuwen niet alleen de S. der Negers maar ook der Blanken, die door de zeerooverij werd onderhouden. Het verdrijven der Mooren uit Spanje en hun vestiging aan de noordkust van Afrika gaven vooral aanleiding, dat deze menschenroof met groote wreedheid gedreven werd. De overlast, die Frankrijk in dit opzicht van Algiers te lijden had, drong eindelijk de fransche regeering in 1830 om dit land te veroveren. Sedert heeft deze rooverij der Barbarijsche staten opgehouden. De bei van Tunis maakte in 1842 in zijn gebied aan den slavenhandel, en in 1846 aan de S. der Zwarten en der Blanken een einde. In Mohammed, rijken en gewesten van binnen-Afrika bestaat het grootste gedeelte der bevolking uit zwarte slaven, die gedeeltelijk door den oorlog, gedeeltelijk door den handel verkregen worden.

Ook bij de Germanen en andere europeesche volken was de S. bekend, doch week meer en meer voor den invloed der beschaving, zoodat zij in de 13de eeuw na Chr. in de meeste landen van Europa was verdwenen of voor lijfeigenschap had plaats gemaakt. Bij de Spanjaarden en Portugeezen bleven de S. en de slavenhandel veel langer stand houden, zoodat bij den aanvang der 16de eeuw nog duizenden Mooren in S. werden gehouden. De ontdekking van Amerika en de verovering der westkust van Afrika door de Portugeezen gaven in den aanvang der 16de eeuw weder aanleiding tot een nieuwe S.: de invoering van Negerslaven in de overzeesche koloniën der Europeanen, waarvan de handel in Negers, die voornamelijk door Engeland gedurende meer dan twee eeuwen gedreven werd, een natuurlijk gevolg was. De oorlog van Engeland met zijn Noord-Amerikaansche koloniën deed daaraan veel afbreuk, doch Frankrijk breidde nu dezen handel in ruimer kring uit. De Nederlanders hebben er nooit veel deel aan genomen, terwijl de Dvmen en Zweden slechts hun koloniën voorzagen. Reeds in de eerste helft der 18de eeuw begonnen de Kwakers in Engeland en Noord-Amerika hun stem daartegen te verheffen. Door de inspanning van Clarkson kwam in 1787 de African-Institution tot stand om den negerhandel krachtig tegen te werken. In Frankrijk verklaarde de nationale vergadering door een besluit van 1790 alle slaven in de fransche koloniën vrij. Nadat Wilberforce tot tweemaal toe vergeefsche pogingen had aangewend bij het parlement om dien handel te doen ophouden, sloeg de AfricanInstitution een nieuwen weg in, door te SierraLeone de eerste kolonie te stichten, om de Negers aan landbouw en nijverheid te gewennen. In 1807 gelukte het Fox bij de beide Huizen den „Abolition act of slavery” door te zetten, waarbij de britsche negerhandel met 1 Jan. 1808 moest ophouden. De vrijstaten van Zuid-Amerika verklaarden reeds, nadat zij zich aan de heerschappij van Spanje hadden onttrokken, de S. in het algemeen voor opgeheven, doch Bonaparte liet daarentegen den negerhandel in de fransche koloniën wettig invoeren. Ten gevolge van onderhandelingen, die in 1816 te Londen met Oostenrijk, Pruisen, Rusland en Frankrijk plaats hadden, besloot laatstgenoemd rijk den negerhandel op te heffen en tot de algemeene maatregelen mede te werken. Denemarken, Zweden en de Nederlanden waren reeds vroeger daartoe overgegaan, terwijl Spanje en Portugal later volgden. Sedert 1819 vormde zich in Engeland een genootschap tot kolonisatie van Negers in Afrika. In 1821 stichtten de Noord-Amerikanen op Kaap Mesurado een kolonie van vrijgelaten Negers, die in 1824 den naam Liberia (zie ald.) kreeg. Ofschoon de meeste beschaafde volken dus krachtige maatregelen namen, om den slavenhandel te beteugelen en tegen te gaan, bleven zij echter de S. in hunne koloniën dulden. In die der Engelschen werd zij eerst op voorstel van lord Stanley in 1838 opgeheven. Frankrijk volgde dat voorbeeld in 1848l In geheel Nederl.-Indië heeft men de S. in 1860 af geschaft, in 1863 in WestIndië. Nergens heeft het vraagstuk omtrent de afschaffing der S. grooteren tegenstand ontmoet dan in de Vereenigde Staten van NoordAmerika. (Zie Vereenigde Staten, Geschiedenis.) De opheffing der S. in de Ver. Staten heeft ook voor alle andere landen van Amerika, waar de S. nog bestond, belangrijke gevolgen gehad. In Brazilië werden weldra de invoer van slaven verboden en bij wet van 23 Mei 1888 werden alle slaven in dit land vrij verklaard (zie Brazilië). Op Cuba werd in 1880 na een langen zwaren strijd de S. afgeschaft. Tegenwoordig bestaat de S. nog in deelen van Azië (inz. in Arabië) en Afrika. In 1890 zijn 17 landen (Frankrijk niet) op de desbetreffende conferentie te Brussel overeengekomen, krachtige maatregelen te nemen om de S. overal waar zij nog bestaat te onderdrukken (antislavernij-akte van 2 Juli 1890). In de plaats der S. trad overal bijna onmiddeliijk het koeliewezen (zie Koelie).

Literatuur: Wallon, Histoire de Vesclavage dans Vantiquité (3dln., Par. 1847); Yanofski, De l’abolition de Vesclavage ancien au mogen âge et sa transformation en servitude de la glèbe (ald. 1860); Wilson, History of the rise and fall of the slave power in America (3 dln., Bost. 1872); G. von Lechler, S. und Christentum (2 dln., 1877—78); Tourmagne, Histoire de l’esclavage ancien et moderne (Par. 1880); Ebeling, Die S. von den ältesten Zeiten bis auf die Gegenwart (Paderb. 1889); Scarsez de Locqueneuille, L’esclavage, ses promoteurs et ses adversaires (Luik 1890); Lacour, L’esclavage africain (Duinkerken 1908); Ingram, Geschichte der S. und Hörigkeit (Dresd. 1895); Du Bois, The suppression of the African slave trade to the United States of America, 1688—1870 (Lond. 1896); Letourneau, L’évolution de l’esclavage dans les diverses races humaines (Par. 1897); Nieboer, Slavery as an industrial System (Den Haag 1901).

< >