Gepubliceerd op 17-02-2021

Heloten

betekenis & definitie

(grieksch Heilötes) benaming voor de slaven, die het eigendom van den spartaanschen staat waren, waarschijnlijk afgeleid van de stad Helos, aan de monding van de rivier Eurotas in Laconië, die een tijdlang het middelpunt was van den opstand der door de Spartanen onderdrukte boeren; volgens anderen beteekent het woord: krijgsgevangenen. De H. werden aan de burgers ten gebruike gegeven om hun gedeelte der staatslanderijen te bebouwen, doch bleven het eigendom van den staat; zij mochten door hun meesters niet buitenslands verkocht worden of door hen gedood; zij moesten van het door hen verbouwde 82 schepels gerst en een overeenkomstige hoeveelheid wijn en olie afgeven en mochten het overige zelf behouden.

Ook waren zij tot den krijgsdienst verplicht, doch werden slechts in buitengewone gevallen als hopliten, meestal als lichtgewapenden gebruikt; op de vloot dienden zij als matrozen. Zij leefden in groote verdrukking en kwamen daardoor dikwijls in opstand; :zoo had b.v. in 464 v. Chr. een groote opstand plaats (zie hieronder). Wel is waar stonden zij boven de gewone slaven en konden zelfs, wanneer zij buitengewoon vlijtig waren, tot zekeren welstand komen; ook werd hun somwijlen van staatswege de vrijheid geschonken als belooning wanneër zij zich onderscheiden hadden in den oorlog; deze vrijgelaten H. heetten Neodamoden. Slechts bij groote uitzondering evenwel kregen zij het burgerrecht, zooals b.v. gebeurd moet zijn na de groote verliezen der Spartanen in den tweeden messenischen oorlog. Geheel overeenkomstig de grondstelling van Lycurgus, dat het volledige recht van den burger niet zoozeer berust op zijn geboorte, dah wel op zijn opvoeding als Spartaan, werden de kinderen, wier vaders Spartanen doch wier moeders H. waren, gemeenschappelijk met de jonge Spartanen opgevoed en verkregen niet slechts de volmaakte vrijheid, maar door een soort van adoptie ook het burgerrecht; zij ‘heetten Mofhaken (of Mothonen).

Doch de verhouding tusschen Spartanen en H. is altijd gespannen, bijna vijandig gebleven, daar de H. tegenover hun onderdrukkers, en deze op hun beurt tegenover de H., die een groote meerderheid vormden, voortdurend op hun hoede waren. Uit dit wederkeerig wantrouwen verklaren zich enkele wanhopige maatregelen, zooals b.v. de verdelging van 2000 H. gedurende den peloponnesischen oorlog, alsmede de gehate instelling van de cryptea (gr. krupteia). Dit was een helotenjacht; de ephoren pleegden, bij het aanvaarden van hun ambt, voor eenigen tijd den oorlog te verklaren aan de H., en dan was het geoorloofd hen te dooden, zeker meer om er den schrik in te krijgen dan om een bloedbad aan te richten. De H. namen daarom gretig elke gelegenheid ta baat, om afzonderlijk of in menigte hun zwaar juk af te schudden. Toen in 464 v. Chr. de stad Sparta door een aardbeving bijna geheel verwoest en de bloem der jongelingschap, die juist in de gymnasiën bezig was met gymnastische oefeningen, bijna vernietigd was, maakten de H. van deze ramp gebruik om zich van het land meester te maken.

Doch koning Archidamus trok met een inderhaast bijeengebracht leger tegen hen op, versloeg hen en redde de Spartanen van het dreigende gevaar. De H. vereenigden zich daarop met de op gelijke wijze onderdrukte Messeniërs en bezetten met hen de bergvesting Ithome, waardoor de derde messenische oorlog ontstond (464—455). Aan het einde der 3de eeuw pas werden de H. door den tiran Nabis met geweld tot burgers gemaakt.

< >