(lat. scriptum, van scribere', schrijven) de zichtbare teekens, waardoor woorden of gedeelten daarvan worden weergegeven. Elk natuurlijk, niet kunstmatig ontworpen S. is ontstaan uit beeldschrift, dat zoo oud is als ’s menschen zucht tot nabootsing.
Een voordeel van het beeldschrift is, dat het de voorwerpen weergeeft en dus voor een ieder verstaanbaar is; doch daartegenover staat, dat het evenveel teekens als voorwerpen heeft. Onder de zich verder ontwikkeld hebbende soorten van beeldschrift kent men een vijftal van elkander onafhankelijke systemen: 1. de hiëroglyphen (zie ald.) der Egyptenaren; 2. het spijkerschrift (zie ald.) der Assyriërs; 3. het S. der Chineezen (zie China, dl. II, blz. 1546), waaruit ook het japansche is voortgekomen (zie Japan, dl. VI, blz. 4385); 4. het beeldschrift der Zuid-Amerikanen; 5. de middel-amerikaansche hiëroglyphen, de z.g. Maya-hiëroglyphen. Van deze vijf is alleen het egyptische S. tot een werkelijk letterschrift ontwikkeld, en door de Pheniciërs, die een alphabet van 22 letters maakten, uit medeklinkers en halfklinkers bestaande, van rechts naar links geschreven. Van dit semiotische oorspronkelijke alphabet stammen de verschillende semietische schriftsoorten van Pheniciërs, Arameeërs, Syriërs, Himyariten, Aethiopiërs en Arabieren, alsook het indische Brahmi-schrift met zijn ontwikkelingen af. Van het arameesche S. is het Pehlewi-schrift afgeleid; ook het verouderde indische Kharosjti-schrift berust op een arameesch alphabet. Van syrisch S. stamt dat der Mongolen, en van laatstgenoemd dat der Mandsjoe af. Het arabisch S. wordt door Perzen en Turken, deels ook door andere mohammedaansche volken van het oosten gebezigd. Uit het indische S. verder ontwikkelde vormen hebben zich over Thibet, Achter-Indië en den Indischen Archipel verbreid; ook het S. der Koreanen is daaruit afgeleid.Uit het oudsemietische S. is het grieksche ontstaan; de Grieken namen van de Pheniciërs een alphabet van 22 letters over, dat zij vervormden en tot 24 letters uitbreidden. De grieksche kolonies op Cyprus hadden waarschijnlijk reeds vroeger van het vasteland uit een eigenaardig syllabenschrift ontvangen, waarin elk afzonderlijk teeken niet een afzonderlijken klank, maar een syllabe uitdrukt; het schijnt zeer nauw verwant aan het assyrische spijkerschrift. Alle andere grieksche schriftsoorten stammen echter van het phenicische oorspronkelijke alphabet af; ten slotte namen alle Grieken een enkele schriftsoort, het ionische alphabet, aan. Reeds in overouden tijd ontvingen de Lyciërs en Phrygiërs hun S. van de naburige Hellenen; niet veel later de italische volken. In de 4de eeuw na Chr. stelde Ulfilas voor zijn bijbelverklaring het gotische S. samen, daarbij uitgaand van het grieksche; omstreeks denzelfden tijd vormde zich het koptische, in de 5de eeuw het arameesche en het georgische S. uit het grieksche. In de 9de en 10de eeuw kregen Slavische volken door zendelingen der grieksche kerk tegelijk met den godsdienst ook het S., dat de tot de grieksche kerk behoorende Slaven tot heden toe hebben bewaard; het tegenwoordige russische, Servische en bulgaarsche S. berust op het cyrillische alphabet.
Van alle uit het grieksche afgeleide alphabetten is het italische het voornaamste. Alle 24 letters der Grieken (zonder de omega) werden door de Italiërs overgenomen, ofschoon enkele teekens alleen als cijfers werden gebezigd. De italische alphabetten zijn verdeeld in twee groepen; eenerzijds die der Etruscers, Umbriërs en Oscen, anderzijds dat der Latij'nen en Faliscers. De invoering van het S. bij de italische stammen valt ongeveer in den tijd van 750—644 v. Chr. Uit het latijnsche S. van den keizertijd vormde zich het runenschrift, waarvan zich de germaansche en Scandinavische volken bedienden tot aan de invoering van het christendom.
Er bestond zoowel bij de Grieken als bij de Romeinen oorspronkelijk geen verschil tusschen de lettervormen der inscripties en die der handschriften; men noemt die handschriftletters, welke bijna gelijk zijn aan die der inscripties, kapitaalschrift; langzamerhand ontstond bij het schrijven het meer afgeronde unciaalschrift, dat sedert het eind der 6de eeuw overging in het kleinere half-uneiaal. Naast de groote majuskel der inscripties en handschriften vormde zich bij Grieken en Romeinen een gemakkelijker schrift voor het dagelijksch leven, meestal cursief genoemd. Ook kenden zoowel Grieken als Romeinen een soort snel- en verkort schrift, tachygraphie bij de Grieken, tironische noten bij' de Romeinen geheeten. Uit het oud-romeinsche cursiefschrift vormden zich de longobardische, iersche, angelsaksische, merovingische schriftsoorten.
Omstreeks het begin der 9de eeuw kwam men in het oosten en in het westen op de gedachte, het kunstig geteekende boekenschrift en het cursiefschrift tot een nieuwe schriftsoort te vereenigen, waaruit de minuskel ontstond, welke weldra alle andere schriftsoorten verdrong en zich staande hield tot aan de uitvinding der boekdrukkunst.