een der romeinsche dichters uit het tijdperk van Augustus, geb. 8 Dec. 65 v. Chr. te Venusia in Apulië, overl. 27 Nov. 8 v.
Chr., was de zoon van een vrijgelatene, die later naar Rome trok en aan zijn zoon een opvoeding gaf zooals de kinderen uit de voornaamste familiën ontvingen. Tot voortzetting zijner studiën ging H. als jongeling naar Athene, waar hij vooral wijsbegeerte studeerde. Toen Brutus na den moord op Caesar in 44 te Athene kwam, sloot ook H. zich 'bij de vrijheidspartij aan; maar na de nederlaag bij Philippi, waar hij als krijgstribuun medestreed, maakte hij van de aangeboden amnestie gebruik en begaf zich naar Rome, waar hij als schrijver bij den quaestor in zijn onderhoud voorzag. Hier begon hij te dichten. Zijn eerste proeven vervaardigde hij in de satire, waarbij hij Lucilius tot voorbeeld nam, evenals spoedig daarop Archilochus voor de epoden. Weldra was hij zeer bevriend met de voorname dichters Vergilius en Varius, die hem in kennis brachten met Maecenas.
Deze kreeg H. al spoedig zoo lief, dat hij hem in den kring zijner vertrouwdste vrienden opnam en hem door de schenking van een landgoed in Sabinum een onbekommerd bestaan bezorgde, zoodat H. zich voortaan geheel en al aan de dichtkunst kon wijden. Ook door Augustus werd hij zeer hoog geschat en deze wilde hem zelfs als particulier secretaris in zijn dienst nemen; doch H. wees dit vereerend aanbod af onder voorwendsel van zwakke gezondheid. De hoogste eer viel hem ten deel in het jaar 17, toen Augustus hem de vervaardiging opdroeg van het feestlied voor de spelen van het groote eeuwfeest, het Carmen saeculare.Wij bezitten van H. 4 boeken Oden (Carmina, liederen) benevens het genoemde Carmen saeculare, 1 boek z.g. Epoden (eigenlijk Iambi getiteld), 2 boeken Satiren (Sermones, gesprekken) en 2 boeken Brieven (Epistulae). Het eerste boek der Satiren werd uitgegeven omstreeks 35, het tweede omstreeks 30 met de Epoden, omstreeks 24 de eerste drie boeken Oden, het eerste boek der Brieven in 20, omstreeks 13 het gedeeltelijk in opdracht van Augustus vervaardigde vierde boek der Oden, en eindelijk het tweede boek der Brieven, waarvan de laatste (tot de Pisonen gerichte), die een aantal aesthetische vraagstukken uit de literatuur, vooral omtrent het drama behandelt, dikwijls als Ars poëtica als een afzonderlijk werk wordt aangehaald. Horatius munt vooral uit door zijn meesterschap over taal en metriek; de vorm zijner gedichten is door hem volgens strenge grondregels bewerkt, welke hij aan de grieksche voorbeelden ontleende. De inhoud zijner satiren en brieven is geheel en al romeinsch, doch in de oden heeft hij dikwijls grieksche origineelen, vooral van Alcaeus, nagevolgd. Ook waar de poëzie van H. tot het verhevene stijgt, voelt men toch altijd bij hem het gekunstelde, het berekende.
Reeds in de oudheid hebben de grammatici zich veel met H. bezig gehouden; van enkelen zijn de aanteekeningen bewaard gebleven (Acronis et Porphyrionis commentani in Quintum Horatium Flaccum), waaronder die van Porphyrio de belangrijkste zijn. Onder de voornaamste uitgaven der werken van H. noemen wij slechts die der Oden en der Ars poëtica door onzen landgenoot P. Hofmann Peerlkamp. Literatuur: Teuffel, Charakteristik des Horatius (Tubingen 1843). id., Horaz, eine literarhistorische Uebersicht (ald. 1868), W. C. Weber, Horaz als Mensch und Dichter (Jena 1844), S.
Karsten, Quintus Horatius Flaccus (Utr. 1861, duitsch door M. Schwach, Leipz. en Heidelb. 1863), R. v. Ommeren, Quintus Horatius Flaccus (als mensch en als dichter, Arnst. 1789), Walckenaer, Histoire de la vie et des poésies d’Horace (2 dln., 2de dr., Parijs 1858), Noël des Vergers, Etude hiographique sur Horace (ald. 1855), Lucian Müller, Horaz, eine literarhistorische Biographie (Leipz. 1880), G. Boissier, Horace et Virgile (Parijs 1886), Jacob, Horaz und seine Freunde (2de dr., BeTl. 1889), Detto, Horaz! und seine Zeit (2de dr., ald. 1892).