Gepubliceerd op 29-01-2021

Quintus ennius

betekenis & definitie

Romeinsch dichter, geb. 239 v. Chr. te Rudiae, oscische stad van Calabrië. Opgevoed onder de grieksche beschaving van Beneden-Italië, waarschijnlijk in Tarente zelve, werd hij vroegtijdig met de grieksche letterkunde bekend. Gedurende den tweeden punischen oorlog werd hij, n ar het schijnt, voor den dienst in het romeinsche leger geprest en ging als soldaat naar Sardinië, waar hij de opmerkzaamheid van Cato tot zich trok, toen deze als quaestor in 't jaar 204 op zijn terugreis van Afrika het eiland bezocht. Cato nam hem mede naar Rome, waar hij spoedig zijn vaste woonplaats vond. Zijne grieksche taal- en letterkunde en zijn met grooten bijval ontvangen gedichten verwierven hem de vriendschap der romeinsche grooten. waaronder vooral de fijn beschaafde familie der Scipio’s. In 189 vergezelde hij den consul M. Fulvius Nobilior op zijn tocht naar Aetolië. Doch eerst laat, omstreeks het jaar 184, werd hem door den invloed van den zoon van genoemden vriend, Q. Fulvius Nobilior, het romeinsch burgerrecht geschonken, hoewel hij ook toen nog in bekrompen omstandigheden leefde. Hij stierf op 70-jarigen leeftijd in 169. In zijne dichterlijke werken beweegt hij zich op het gansche gebied der poëzie, doch zijn grootsten roem behaalde hij door zijn uitgebreid historisch dichtwerk Annales, hetwelk in 18 boeken in tijdrekenkundige orde de geheele romeinsche geschiedenis tot op des dichters leeftijd behandelde, en zoowel door zijn inhoud als door zijn poëtische inkleeding volkomen berekend was, om den Romeinen het gemis van een nationaal epos te vergoeden. Hij gaf in de eerste boeken het eerste aaneengeschakelde verhaal der romeinsche overleveringen en schilderde in de volgende bij voorkeur de groote krijgsverrichtingen van den lateren tijd, waarvan de dichter zelf getuige was geweest. Ennius maakte hierbij het eerst gebruik van den hexameter in plaats van de tot hiertoe gebruiklijke saturnische verzen en deed daarmede een beslissenden stap om de latijnsche taal voor de volledige opname der grieksche metriek geschikt te maken. Buitendien schreef hij een groot aantal treurspelen, waarbij grieksche modellen, met name Euripides (Medea, Hecuba, Andromache en a.) op den voetschijnen gevolgd te zijn. Van minder belang waren zijne blijspelen. Verder worden hem Satiirae toegeschreven, geen satire m de latere beteekenis des woords, maar overeenkomstig de oorspronkelijke beteekenis, mengeldichten van zeer verschillenden inhoud en in niet minder verschillend metrum, die eene groote verscheidenheid van stof op vrijen en lossen toon behandelden. Tot die satiren behooren waarschijnlijk eenige der overigens aan Ennius toegeschreven gedichten, grootendeels vertalingen of omwerkingen van oorspronkelijk grieksche stukken: Sofa, ook Asotns of Sotadicus, zoo geheeten naar de sotadische verzen waarin het geschreven was; Hedypathia; eene schildering van lekkernijen naar een grieksch gedicht van Archestratus; Euhemerus, eene verzameling van godemnythen volgens de grondstellingen van Euhemerus; Epichannm, van wijsgeerigen inhoud ; Scipio, een lofdicht van Scipio Africanus. — Tegenover de latere, naar de strenge regelen der grieksche kunst gevormde poëzie, gold Ennius als de vertegenwoordiger der nationaal romeinsche poëzie. Wat hij aan kunstmatigen vorm miste, vergoedde hij door de kracht zijner phanttsie, die zich evenzeer openbaarde in zijn taalscheppend vermogen als in echt poëtische schilderingen. Daarom werd hij ook nog in lateren tijd, ondanks den verouderden vorm, veel gelezen, waardoor ons eene menigte korte fragmenten bewaard zijn gebleven, met name uit de annalen, welke wij aan de aanhalingen van latere schrijvers te danken hebben. De talrijke brokstukken, die van zijn werken zijn bewaard gebleven, werden meermalen verzameld, als door Vahlen: Ennianae poësis reliqiiiae, Leipz. 1854, E. Miiller, Q. Emii carmhmm reliquiae, Petersburg 1884, en door Bahvens, Eragmentaq>oetarum Romcmorum, Leipzig 1886. De resten zijner dramatische dichtingen werden door Ribbeek in zijn Scaenieae Romimorum poësis fragmenta, 2‘lf' druk Leipzig 1871—73, opgenomen.

< >