(van het lat. praepositus, opperste) heetten vroeger verscheidene hooge ambtenaren in Frankrijk. Zoo had men den grandprévôt de la connétablie, den prévôt de l’hôtel, den grand-prévôt de la France, den grand-prévôt de l’armée (door Napoleon ingevoerd, bijna gelijk staande met den vroegeren prévôt de France), den prévôt de Paris, enz.
De chirurgijns hadden ook een prévôt, terwql ook de opzieners van meerdere geestelijke gestichten dien naam droegen. Deze waardigheden moeten evenwel niet verwisseld worden met de prévôts des maréchaux, die aan het hoofd van bijzondere rechtbanken (cours prévôtales) stonden en als buitengewone politierechtbanken in de provinciën dienst deden. De prévôts des maréchaux hadden geene rechtsgeleerde opvoeding genoten en gingen dikwijls met groote willekeur te werk, waarom de revolutie deze rechtbanken ophief, terwijl zjj door Napoleon I weder werden ingesteld, die deze inrichting gebruikte om degenen te oordeelen, welke hem onaangenaam waren. Later werden er in meerdere steden van Frankrijk douane-rechtbanken (cours prévôtales des douanes) opgericht, aan wier hoofd een grandprévôt als president stond, om den sluikhandel met Engeland tegen te gaan. Al deze buitengewone rechtbanken werden door art. 63 van de charte van Lodewijk XVIII opgeheven. De prévotaalrechtbanken, zooals zij vroeger bestonden, bleven echter in geval van noodzakelijkheid behouden. Hiervan maakten de ultra-royalisten na de tweede restauratie gebruik om ze weder geheel in te voeren, ten einde als werktuigen voor staatkundige vervolgingen te kunnen dienen. De wet van 20 Dec. 1815 riep haar in alle departementen in het leven. Hare handelingen droegen niet weinig bij om de heerschappij der Bourbons even gehaat te maken als vroeger, zoodat men het dan ook niet waagde om de prevôtaalrechtbanken na 1818 nog langer in stand te houden.