Gepubliceerd op 28-02-2021

Otto (vorsten)

betekenis & definitie

naam van onderscheidene vorsten, van wie wij vermelden:

1) O. I de Groote, koning van Duitschland en Italië, keizer van het Westen, geb. 912, overl. te Memleben in Thuringen 973, zoon van Hendrik den Vogelaar, werd in 936 te Aken tot koning verkozen, doch had al terstond te strijden tegen zijn broeders Thankmar en Hendrik, schonk na zijn onderwerping den laatste het hertogdom Beieren, terwijl hij Zwaben aan zijn zoon Ludolf en Lotharingen aan zijn schoonzoon Koenraad gaf. Hij stelde die beide landen echter onder zijn direct beheer, nadat Ludolf en Koenraad tegen hem in opstand waren gekomen. In Frankrijk kwam hij tusschen beide ten gunste van Lodewijk van Overzee tegen Hugo den Groote; de Slavonische stammen in Mecklenburg, Brandenburg en de Lausitz onderwierp hij aan zijn gezag en dwong de vorsten van Polen en Bohemen evenals den koning van Denemarken, zijn opperheerlijkheid te erkennen. In 952 begaf hij zich naar Italië om Adelheid, weduwe van koning Lotharius ter hulp te komen tegen Berengarius II. Hij huwde Adelheid, ontnam Berengarius den troon, waarna hij zelf in 961 koning van Italië werd. Toen toog hij naar Rome om paus Joannes bij te staan tegen de oproerige patriciërs, herstelde er de rust en werd in 962 gekroond tot keizer van het Westen. Inmiddels had O. voor goed een einde gemaakt aan de invallen der Hongaren door hen bij de rivier de Lech geheel te verslaan (955) en ten o. dier rivier de Oostermark, het markgraafschap Oostenrijk, te stichten en het hertogdom Saksen afgestaan aan Hermann Billung, een Saksisch edelman. Te vergeefs poogde hij zich meester te maken van de Byzantijnsche gewesten in Zuid-Italië, welke hij als bruidschat begeerde voor Theophania, dochter van keizer Romanus II, die haar hand geschonken had aan zijn zoon Otto. Ofschoon O. zich het recht aanmatigde paus Joannes XII af te zetten, deed hij toch veel voor de kerk, door in de landen der heidenen, die hij overwon, allerwege het christendom te doen verkondigen en bisdommen op te richten.
2) O. II, koning van Duitschland en Italië, keizer van het Westen, zoon van Otto I en Adelheid, geb. 955, overl. te Rome 983, werd in 961 tot koning en in 971 tot ikeizer gekroond, huwde met Theophania, een zuster van den Byzantijnschen keizer Basilius II, en moest kort na zijn troonsbeklimming oorlog voeren tegen zijn neef Hendrik den Twistzoeker, hertog van Beieren, en de aanvallen der Slaven en Denen keeren. In 980 verdreef hij den koning van Frankrijk, Lotharius V, uit Lotharingen en in 981 trok hij met een aanzienlijk leger naar Italië, om er zijn aanspraken te doen gelden op de Byzantijnsche bezittingen. Bij Squillace werd hij evenwel door de Byzantijnen geheel verslagen, zoodat hij door de vlucht ter nauwernood aan de gevangenschap ontkwam (982). Hij overleed niet lang daarna.
3) 0. III, koning van Duitschland en Italië en keizer van het Westen, geb. 980, overl. te Paterno 1002, was minderjarig toen zijn vader overleed. Zijn moeder Theophania en zijn grootmoeder Adelheid voerden, gesteund door Willigis, aartsbisschop van Mainz, het regentschap, waarbij zij te kampen hadden met den tegenstand van Hendrik van Beieren; zij gaven Otto een uitmuntende opvoeding. Terstond na zijn meerderjarigverklaring trok hij naar Italië, waar door zijn invloed de geleerde Gerbert, een van zijn meesters, tot paus werd verkozen (996), die nu den naam aannam van Sylvester II en hem tot keizer zalfde. Zijn streven was van nu af aan gericht op de herstelling van het Westersoh Romeinsche rijk, doch in Duitschland en Italië ontmoette dit pogen heftigen tegenstand, hetgeen hem zoo ontmoedigde dat zijn gezondheid er door werd aangetast en hij op zeer jeugdigen leeftijd stierf.
4) O. IV, koning van Duitschland en Italië en keizer van het Westen, geb. 1175 en overl. te Harzburg 1218, zoon van Hendrik den Leeuw en Mathilda van Engeland, werd door zijn oom Richard Leeuwenhart opgevoed en ontving van deze Poitou. In 1198 kozen de Welfisch gezinden onder de duitsche vorsten hem tot koning, tegenover den Hohenstaufer Philips van Zwaben. Na een langdurigen oorlog, waarbij Philips de overhand behield, erlangde O. de kroon daar zijn tegenstander om het leven werd gebracht (1208). Het volgend jaar werd hij door Innocentius tot keizer gekroond, doch ook door deze in den ban gedaan, toen hij de rechten der kerk en de vrijheden der Italiaansche gemeenten aanrandde. Innocentius III stelde den jeugdigen Prederik van Hohenhaufen als koning aan (1211), wat een burgeroorlog ten gevolge had, waarin Otto, die daarenboven als bondgenoot van Jan van Engeland en de oproerige Vlamingen tegen Philips II August van Frankrijk te strijden had en door deze in den slag van Bouvines werd overwonnen (1214) , het onderspit moest delven. Van lieverlede door al zijn aanhangers verlaten, trok hij zich in zijn hertogdom Brunswijk terug (1215) , terwijl zijn tegenstander door geheel Duitschland werd gehuldigd.
5) O. I, eerste hertog van Beieren (1180 —83), uit het huis Wittelsbach, geb. omstreeks 1120, vergezelde zijn vader, den beierschen palsgraaf Otto V, op den kruistocht van 1147, en werd vroegtijdig de vertrouweling van Prederik van Zwaben, later keizer Prederik I, dien hij in het vervolg als raadsman en als veldheer belangrijke diensten bewees, vooral in de ital. oorlogen en in den strijd met Hendrik dgn Leeuw; als belooning kreeg hij daarvoor bij den val van Hendrik den Leeuw, in 1180 het hertogdom Beieren in leen. O. stierf 11 Juli 1183 te Pfullendorf.
6) 0. II, hertog van Beieren (1231—53), zoon van hertog Lodewijk I, was gehuwd met Agnes, zuster van paltsgraaf Hendrik II, die den Wittelsbachers het paltsgraafschap aan den Rijn aanbracht. O. vergrootte het gebied van zijn geslacht, en in de rijkspolitiek liet hij zich alleen leiden door zijn belang; na het huwelijk van zijn dochter Elisabeth met keizer Koenraad IV, schaarde hij zich voor goed aan de zijde des keizers, die hem, toen hij naar Italië ging, tot zijn plaatsvervanger in Duitschland benoemd. Hij stierf 29 Nov. 1253.
7) O. I, koning van Beieren, geb. te Munchen 1848, studeerde aldaar, trad in het leger, maakte den oorlog van 1870 mede, doch moest daar hij door krankzinnigheid werd aangetast, worden afgezonderd op het kasteel Nymfenburg. In 1886 volgde hij zijn broeder Lodewijk II op; de regeering wordt intusschen uitgeoefend door Luitpold, zijn oom, als prins regent.
8) O. I, markgraaf van Brandenburg (1170 —84), oudste zoon van Albrecht den Beer, geb. omstreeks 1128, had reeds bij het leven zijns vaders aandeel in de regeering, vergrootte zijn gebied door verovering met de landen Glin en Löwenberg, stichtte de abdij Lehnin, en ondersteunde den keizer met alle kracht tegen Hendrik den Leeuw. Hij stierf 8 Juli 1184.
9) O. II, markgraaf van Brandenburg (1184 —1205), zoon van den vorige, was een zwak vorst, afkeerig van den oorlog, zoodat zijn land eenige rust genoot.
10) O. III, markgraaf van Brandenburg (1220 —67), zoon van Albrecht II, regeerde tot 1258 gemeenschappelijk met zijn ouderen broeder Johan I; vervolgens verdeelden de broeders het gebied, en O. werd de stamvader van de jongere brandenb.-ascaansche linie te Salzwedel. Later nam hij deel aan den oorlog van zijn zwager Ottokar van Bohemen tegen Bela IV van Hongarije; eindelijk ondersteunde hij nog hertog van Waldemar van Sleeswijk tegen koning Christoffel van Denemarken. Hij overl. 9 Oct. 1267.
11) O. IV met de Pijl, markgraaf van Brandenburg (1281—1309), tweede zoon van Johan I uit de Stendaler linie, was een der ridderlij'kste soldatenfiguren zijns tijds, leefde met ongeveer al zijn naburen in gedurige oorlogen, leed ongeveer altijd de nederlaag, doch had in het rijk grooten invloed en werd in 1295 door koning Adolf benoemd tot vrederechter in Saksen. Hij overl. 27 Nov. 1309. Hij maakte vele minneliederen.
12) O. der Faule, markgraaf van Brandenburg (1351—73), jongste, in 1341 geb. zoon van keizer Lodewijk den Beier, kreeg in 1351 van zijn broeder, Lodewijk den Oudere, de mark Brandenburg, huwde in 1366 met de dochter van keizer Karel IV; na tot 1366 gemeenschappelijk met zijn broeder Lodewijk de Romein te hebben geregeerd, aanvaardde hij bij diens dood ’t bestuur alleen. In 1373 dwong Karel IV hem, Brandenburg voor 500.000 goudguldens af te staan ten behoeve van ’s keizers broer, Stephan van Beieren. O. stierf in 1379 in Beieren.
13) O. het Kind, eerste hertog van Brunswijk, geb. 1204, kleinzoon van Hendrik den Leeuw, deed in 1226 met zijn zoon, Waldemar van Denemarken een inval in Sleeswijk en geraakte in den slag bij Bornhövede in 1227 krijgsgevangen. In 1235 droeg hij zijn gezamenlijke bezittingen over aan keizer Frederik II en ontving ze van deze terug als een tot hertogdom verheven rijksleen. 0. stierf 9 Juni 1252. Hij is als stamvader aller latere liniën van het Welfische huis te beschouwen.
14) O. de Rijke, markgraaf van Meissen (1156—90), uit het huis Wettin, geb. 1125, oudste zoon van markgraaf Koenraad den Groote; voerde den mijnbouw in zijn gebied in, bracht daardoor een groot vermogen bijeen, en verwierf zoo zijn bijnaam. Door zijn vrouw, Hedwig, een dochter van Albrecht den Beer van Brandenburg, liet hij zich bewegen een verandering te brengen in de erfopvolging; zijn oudste zoon Albert maakte toen onmiddellijk oproer, nam zijn vader gevangen (1188), stelde hem op keizerlijk bevel wel weer in vrijheid, doch zette den strijd met boheemsche hulp voort, totdat het door keizerlijke bemiddeling in Aug. 1189 op den hofdag te Würzburg tot een verzoening kwam, waarbij de vader grootendeels toegaf. O. stierf 18 Febr. 1190. Hij werd in Meissen opgevolgd door Albrecht, terwijl Diederik, ten wiens behoeve de bovenbedoelde wijziging gemaakt was, Weissenfels kreeg. Te Freiberg is in 1897 een monument voor 0. onthuld (fontein met bronzen standbeeld, het werk van Grün).
15) O. Hendrik, paltsgraaf van den Rijn, geb. 10 April 1502, zoon van paltsgraaf Ruprecht en kleinzoon van George den Rijke van Beieren, kreeg, jong wees gewerden, met zijn broeder, Philips, in 1505 de z.g. jonge Palts (in Zwaben en de Noordgouw), waarover zij in 1522 de regeering aanvaardden. Philips trok zich in 1541 terug, 0. sloot zich in 1542 bij de reformatie aan. In den Schmalkaldischen oorlog verloor hij voor een oogenblik zijn land dat hij bij het verdrag van Passau terug kreeg. Na den dood van Frederik II verkreeg hij ook de keurwaardigheid (1556). Zijn huwelijk met Susanna van Beieren, weduwe van markgraaf Kasimir, bleef kinderloos en 0. wijzigde daarom in 1557 de opvolging in de keur ten gunste van de linie Simmern. 0. overl. 12 Febr. 1559. Hij deed veel voor wetenschap en kunst (Heidelberger slot).
16) O. I Frederik Bodewijk, koning van Griekenland, tweede zoon van Bodewijk II, koning van Beieren, geb. te Salsburg 1815, overl. te Bamberg 1867, werd door de Conferentie van Bonden op den troon van Griekenland geplaatst. Zie verder Griekenland, geschiedenis (dl. V, blz. 3527 en verv.).
17) O, graaf van Parijs, zie Odo.
18) O. I, bisschop van Utrecht, stamde uit het toen nog grafelijk geslacht van Gelre en was proost van Xanthen, toen hij in 1211 op den Utrechtschen bisschopszetel geplaatst werd, dien hij bekleedde tot zijn dood, 26 Maart of 7 April 1215.
19) O. II, opvolger v. d. vorige, was eerst proost te Utrecht. Nadat hij door den aartsbisschop v. Keulen te Frankfort gewijd was en van den keizer zijn inhuldiging als vorst van het rijk had ontvangen, droeg hij het bewind over zijn bisdom op aan zijn broeder, Herman van der Lippe, en nam deel aan een kruistocht, niet gelijk' hij zich had voorgesteld met keizer Hendrik II, want deze deed dien tocht eerst later, maar wellicht met Willem I, graaf van Holland. Hij nam dus deel aan de vermaarde verovering van Damiate. Voorspoedig oorloogde hij tegen Holland en Gelre om het Over- en Neder-sticht, doch later met Groningen in krijg geraakt, werd hij gevangen genomen, gruwelijk mishandeld en 1 Aug. 1228 gedood. Hij was geheel een krijgsman.
20) O. III, een zoon van graaf Willem I, had van zijn broeder Floris IV het graafschap Oost-Friesland gekregen, doch deed daarvan afstand, toen hij, uit staatkundige beweegredenen in den geestelijken stand getreden, eenparig door het kapittel in 1235 tot bisschop van Utrecht verkozen werd. Met ijver legde hij zich toe op de verbetering der wereldlijke belangen en den inwendigen toestand van zjjn stift; ten einde de nadeelen, door vroegere oorlogen veroorzaakt, ook met opoffering van. eigen middelen te herstellen, verkocht hij al zijne patrimonieele goederen in Holland, om. de schulden van het Sticht te lossen. Als oom, later voogd en vervolgens raadsman van den Hollandschen graaf Willem II, roomseh koning, heeft hij Holland als voogd bestuurd en van. zijn neef vele voordeelen voor Utrecht verkregen, toen deze de grafelijke waardigheid zelf aanvaard had. 0. overl. 4 April 1249.
21) O. I., graaf van Gelre, geb. 1164, regeerde van 1187—1207, voerde oorlog tegen Utrecht, Holland en Cleef en gaf Zutphen stedelijke rechten.
22) O. II, graaf van Gelre, nam deel aan den kruistocht tegen de Stadingers en kwam door aankoop in het bezit van Grol. In een oorlog tegen Budolf, bisschop van Munster, werd hij gevangen genomen en moest als losgeld de heerlijkheid Goye afstaan. De hem aangeboden duitsche keizerskroon wees hij van de hand; hij bevorderde de belangen van Willem II van Holland, bij wiens kroning hij tegenwoordig was. Na een door gedurige oorlogen veel bewogen leven overleed hij in 1271.

< >