(graaf) russisch. minister, in 1718 geb., kamerheer bij keizerin Elisabeth, door Katharina II tot staatsminister benoemd. De oorlog tegen de Turken, de ruiling van het hertogdom Holstein tegen de graafschappen Oldenburg en Delmenhorst, de vrede met de Porte in 1774, de bemiddeling van Eusland bij den vrede van Teschen en eindelijk de gewapende neutraliteit waren vooral zijn werk.
In de laatste jaren zijns levens verminderde zijn invloed op Katharina. Hij stierf te Petersburg in 1783. — Zijn achterneef graaf Victor Nikititsch P., in 1800 geb., werd o. a. na den dood van generaal Eostowzow voorzitter van de commissie-, aan welke de redactie der wet tot opheffing der lijfeigenschap was toevertrouwd, die hij dan ook, hoewel met eenige wijziging in het belang van den adel, tot stand' bracht. Sedert 1864 was hij directeur-generaal der keizarl. kanselarij voor wetgeving en binnenl. zaken, nam in 1867 zijn ontslag, en overl. 1874 te Nizza.
