keizerin van Rusland (1762 —96), geb. 2 Mei 1729 te Stettin, waar haar vader Christiaan August, vorst van AnhaltZerbst, gouverneur was. Op voorstel van Frederik II koos keizerin Elisabeth van Rusland haar tot vrouw voor haar neef Peter, dien zij lot haar opvolger had aangewezen.
Het huwelijk werd Sept. 1745 gesloten, maar er ontstond weldra verwijdering tusschen de echtgenooten. Peter verloor door een samenzwering kroon en leven (1762) en K. werd als keizerin erkend (zie Peter III). Bij haar kroning gaf zij rijke geschenken aan de kerk en kerkelijke personen om zich van de gunst der geestelijkheid te verzekeren en het wantrouwen weg te nemen dat wegens haar luthersche opvoeding bij een groot deel van het volk omtrent haar rechtzinnigheid bestond. Gedreven door haar heerschzuchtig karakter en den wensch om afleiding te geven aan binnenlandsche ontevredenheid, trad zij aanstonds aanvallend op tegen de nabuurstaten van Rusland. In 1763 noodzaakte zij de Koerlanders den gehaten ouden hertog Biron terug te roepen; vervolgens bewoog zij door omkooping de meerderheid van den poolschen adel haar gunsteling Stanislaus Poniatowsky, na den dood van Augustus III, tot koning te kiezen. Hiermede nam de mishandeling der Polen van de zijde van K. een aanvang, daar zij de inwendige onlusten aanwakkerde en tot voorwendsel nam om zich het oppergezag over dit land aan te matigen.
Toen Frederikll haar een verdeelingsverdrag van een deel van Polen voorsloeg, stemde zjj hierin aanstonds toe (1772); in 1793 nam zij deel aan een tweede verdeeling van dit rijk, en na den veldtocht van Suwaroff, welke eindigde met de inneming van Praga en de overgave van Warschau, ging zij over tot de laatste verdeeling van het ongelukkige land, waardoor verreweg het grootste deel van Polen met de hoofdstad Warschau bij K.’s staten werd gevoegd (1795). Ook Koerland vereenigde K. met haar gebied door een verdrag van afstand, dat zij met den laatsten hertog Ernst Jan van dit land sloot (1796) en op de Turken, die zij in twee oorlogen (1768—74 en 1787—91) overwon, veroverde zij de landen aan de noordkust der Zwarte zee tot aan Moldavië. Door de aanwinst van deze landen en niet minder door handelsverdragen met Perzië, Turkije en Engeland, werd de handel sterk bevorderd, terwijl landbouw en nijverheid in K. een ijverige beschermster vonden. Kunsten en wetenschappen moedigde zij sterk aan en met verschillende schrijvers en geleerden onderhield zij betrekkingen. Ook heeft de academie te St. Petersburg aan K. haar bestaan te danken.
Voor het beheer van haar uitgebreide staten verrichtte zij evenzeer veel goeds. Zij verdeelde het rijk in provincies, gouvernementen geheeten, en deze weder in districten; voorts scheidde zij de rechtsbedeeling geheel af van het administratief bestuur. Op het punt van geloofszaken was zij zeer verdraagzaam, zoodat zelfs den uit verschillende katholieke landen verdreven jezuieten in Rusland gaarne een verblijf werd verleend. Haar poging om eenheid van wetgeving voor het geheele rijk tot stand te brengen, mislukte echter geheel. Aan samenzweringen en opstanden tegen haar regeering en haar persoon ontbrak het niet; ten deele werden deze veroorzaakt doordat K. om aan haar wellustige neigingen te voldoen zich overgaf aan en beheerschen liet door vaak onwaardige gunstelingen. Vooral Potemkin (zie ald.) oefende geruimen tijd een onbegrensden invloed op haar uit.
Het gelukte K. evenwel de opstanden, onder welke die van den kozak Pugatschew zich dreigend liet aanzien (1773 —75), alle te onderdrukken en haar regeering te bevestigen. K. stierf 17 Nov. 1796 plotseling aan een beroerte, terwijl zij een ernstigen oorlog tegen Perzië had begonnen en, naar men zegt, het voornemen opgevat om de Engelschen in Bengalen aan te vallen. Aan de oorlogen tegen de Fransche republiek nam K. geen deel, zij vergenoegde zich met de betrekkingen met Frankrijk af te breken.