Gepubliceerd op 23-02-2021

Myrica

betekenis & definitie

L. plantengeslacht van de familie der Myricaceeën, met omstreeks 35, in de warmere en gematigde streken zeer algemeene soorten boomen of heesters met kleine, eenslachtige bloemen, en meestal bezet met glanzige puntjes, die een harsachtige, aromatisch riekende stof afzonderen; de katjes ontwikkelen zich eerder dan de bladen; de vrucht is een kleine, kogelronde steenvrucht. M. gale, de gewone gagel, in Nederland, waar zij algemeen in vochtige heidestreken en venen voorkomt, ook post, drentsche thee, brabantsche mirte en luiskruid geheeten, is een ruim 1 m. hooge struik, welks schors een uitmuntende looistof levert, terwijl zijn bloemknoppen tot geelverven gebruikt worden en zijn bladen, vroeger als adstringeerend middel officineel, wel als hopsurrogaat aan het bier worden toegevoegd; de plant is verbreid over geheel Noord-Europa en Noord-Amerika.

Een andere belangrijke soort is M. ctrifera, de wasgagel, een boompje ter hoogte van l1/2 m., afkomstig uit Noord-Amerika, thans in verschillende streken en ook hier te lande gekweekt; de vruchten dezer soort zijn bedekt met een wasachtige korst van plantentalk, dat door smelten in kokend water verzameld wordt en ter bereiding van waskaarsen, zalven en dergelijke dient; in den handel heet deze was myricaof mirtenwas; zij is geel tot donkergroen, brozer dan bijenwas, smelt bij 47—48° C. en bestaat uit palmitinezuur en palmitine.

< >