Gepubliceerd op 23-02-2021

Meier

betekenis & definitie

(lat. major, comparatief van magnus, groot), in de middeleeuwen een onbepaalde titel van mindere ambtenaren die met eenig gezag waren bekleed (hofmeier, schout, drost enz.); later: bestuurder eener boerderij; ook: zetboer, huurboer, pachter, rentmeester, opziener, lager rechterlijk ambtenaar enz. Oudtijds was meier een zeer algemeen woord, hetgeen blijkt uit het vele gebruik dat ervan werd gemaakt als geslachtsnaam, alsook uit de samengestelde woorden die ervan gevormd .zijn; uit deze laatste, dié ongeveer alle een min gunstige beteekenis hebben, blijkt ook dat de ambten en functies waaraan deze titel verbonden was, over het algemeen weinig in aanzien waren.

Meierij, uitgestrektheid grond onder beheer van een meier.

< >