Gepubliceerd op 20-01-2021

Drost

betekenis & definitie

drossaard, in de Nederlanden, Saksen, Zweden en Denemarken vroeger een ambtstitel, gevoerd door verschillende ambtenaren ; zoo hier te lande oorspronkelijk door degene die aan de hoven der graven enz. bij het eten de schotels droeg en met allerlei andere tafeldiensten belast was; bij de opkomst der gemeenten ontstond de titel drost voor de vertegenwoordigers van den landheer te plattenlande, die in diens naam recht spraken en op sommige plaatsen, vooral in Overijsel, groote macht hadden; ook degene die op een fort of vesting belast was met het beheer en het in goeden staat houden van de sterkte, heette I). (ook wel drossaard). De drostendiensten, een laatste overblijfsel der lijfeigenschap hier te lande, werd in 1784, na een door van den Capellen geleidden feilen strijd tegen de ridderschap, afgeschaft. Het ambt en de titel van drost verviel bij de nieuwe staatsregeling van 1813.

< >