(graaf) hertog van Magenta, maarschalk van Frankrijk, president der Fransche Republiek, geb. 13 Juni 1808 op het kasteel Sully nabij Autun (Saone-et-Loire), uit een oud iersch geslacht, dat na den val der Stuarts naar Frankrijk was uitgeweken. In St.
Cyr opgeleid, trad hij1 in 1830 als luitenant der huzaren in het leger, nam aan de eerste gevechten in Algiers deel, onderscheidde zich bij de bestorming van Constantine, woonde als adjudant het beleg van Antwerpen bij en werd, in 1848 tot brigade-gener. benoemd, met het bestuur der provincies Oran en Constantine belast. In 1852 tot divisie-generaal bevorderd, keerde hij 1855 naar Frankrijk terug om het bevel over de eerste divisie van het tweede legerkorps te aanvaarden, waarmede hij deelnam aan den oorlog in het Oosten en 8 Sept. 1855 de bestorming van den Malakoftoren leidde, waarvoor hem de waardigheid van senator verleend werd. In 1857 keerde hij naar Algiers terug en leidde onder maarschalk Randon de laatste groote expeditie, waardoor de Kabielen werden onderworpen. Toen 1858 een ministerie voor Algiers werd opgericht, kreeg M. het opperbevel over de land- en zeemacht, doch werd in het volgend jaar teruggeroepen om in den italiaanschen veldtocht het bevel over het 2de legerkorps te voeren, waarmede hij bij Magenta 4 Juni 1859 de overwinning veroorzaakte. Op het slagveld zelf werd hij tot hertog van Magenta en maarschalk van Frankrijk benoemd; ook in den slag bij Solferino van 24 Juni 1859 had hij een roemrijk aandeel. Na den oorlog tot bevelhebber over het 2de legerkorps te Rijssel benoemd, ging hij 1864 als gouverneur-generaal opnieuw naar Algiers, waar hij verschillende opstanden onderdrukte.
Bij het uitbreken van den fransch-duitschen oorlog kreeg hij het bevel over het 1ste legerkorps in den Elzas en werd bij Wörth 6 Aug. verslagen en tot den terugtocht gedwongen. Te Chalons aan het hoofd van een nieuwgevormd leger geplaatst, kon hij slechts aarzelend besluiten tot den tocht naar Metz om Bazaine te ontzetten en zijn besluiteloosheid maakte dat de Duitschers hem naar de belgische grens konden terugdringen, hetgeen leidde tot de overgave bij Sedan. Op den morgen van 1 Sept. bij Sedan verwond, moest hij van de leiding van den slag afzien en werd krijgsgevangen gemaakt. Na zijn terugkeer, 11 April 1871, met het commando over het leger van Versailles belast, onderdrukte hij daarmee den opstand der Commune; hij bleef vervolgens aan het hoofd der troepen van Parijs, Versailles en Lyon, totdat hij na den val van Thiers 24 Mei 1873 door de vereenigde antirepublikeinsche partijen tot president der Fransche Republiek werd gekozen. Hij toonde zich aanvankelijk niet afkeerig van de restauratie der Bourbons, doch moest 1875 de definitieve organisatie der republiek erkennen en nam geen beslist aandeel in de leiding van den staat (zie voorts Frankrijk, dl. IV, p. 2911 vlg.).
Alleen op militair gebied greep hij zelf in, door het leger te reorganiseeren en de verdedigingsplannen van het land door te zetten. Toen de republikeinen de benoeming van hun partijgenooten voor de hoogere militaire commando’s wilden afdwingen, legde M. 30 Jan. 1879 zijn ambt neder en trok zich in het burgerlijk leven terug. Hij overl. 17 Oct. 1893 op zijn kasteel La Forest nabij Montargis. Hij schreef Ij armee de Versailles. Rapport officiel (Par. 1891).