Een van de geniën der toonkunst van den nieuweren tijd, geb. te Bonn (waar hij 17 Dec. 1770 gedoopt werd, zoodat men aanneemt, dat hij 16 Dec. van dat jaar geboren is), overl. te Weenen, na een langdurig lijden aan waterzucht, 26 Mrt. 1827. Reeds zeer jong openbaarde hij een opvallend muzikaal talent; tot zijn eerste leeraren in de muziek behoorden de operacomponist Pfeiffer, Van der Eden en Neefe: door dezen laatste werd hij reeds in 1783 in Cramers Magazijn aan de muzikale wereld als een tweede Mozart voorgesteld; op diens voorspraak ook verkreeg hij in 1785 den post van tweede hoforganist .terwijl 1 dj tevens de uitgave van B.’s eerste composities bezorgde.
In 1787 ging B. naar Weenen om onder leiding van Mozart zijn studiën voort te zetten. Een doodelijke ziekte zijner moeder riep hem naar zijn geboorteplaats terug. In 1792 ging hij andermaal naar Weenen, studeerde onder Haydn en Schenk, doorliep een cursus bij Albrechtsberger, en beoefende eenigen tijd met Salieri den zang. Hij vond te Weenen weldra machtige en rijke beschermers en verliet deze stad, behalve voor een reis naar Praag en Berlijn (1796) en naar Teplitz (1812) niet weer. De vijftien laatste jaren van zijn leven was hij geheel doof. Als kunstenaar en als mensch is B. een der zeldzaamste en meest zonderlinge en raadselachtige naturen.
Uitermate ongestadig van humeur, verviel hij als zonder overgang van luidruchtige vroolijkheid in sombere zwaarmoedigheid; om het practische leven en zijn eischen en om vormen en alles wat het dagelijksche leven aangaat, bekreunde hij zich in het minst niet; juist in de meest sombere eenzaamheid schiep hij die compositiën, waarin in volkomen vrijheid en losheid van alle vormen de hartstochten zijner ziel zich openbaren, en de strijd van een machtigen geest om de raadselen des levens te doorgronden gehoord wordt, en waarin deze reus der moderne toonkunst zijn geheimzinnig zieleleven blootlegt, en die do bewondering zullen wekken van alle toekomstige geslachten. Als toonkunstenaar is hij wat Shakespeare in de dichtkunst en Michelangelo in de schilderkunst is — de ondoorgrondelijke; zijn scheppingen weerstaan elke stelselmatige beoordeeling en zijn evenzooveel raadselen, die voor geen oplossing vatbaar schijnen. Zijn laatste woorden, tot degenen die zijn sterfbed omringden, waren: Plaudite, amici, comoedia finita est (Klapt in de handen — applaudiseert — vrienden, de klucht is uit). De geheele beschaafde wereld bedreef rouw over dezen kunstenaar; met vorstelijke eer werd hij begraven; in 1845 werd te Bonn, in 1880 te Weenen een monument voor hem opgericht; een Beethoven-museum bevindt zich te Bonn in het huis waarin hij het levenslicht aanschouwde, Behalve een aantal kleinere compositiën bestaan zijn werken uit 136 nummers; daarbij zijn 9 groote symphoniën, verscheidene ouvertures voor orkest, 5 concerten, een violineconcert, 1 septet, 1 sextet, 4 quintetten, 16 strijkkwartetten, 4 strijktrios, 8 klaviertrios, 25 klavierduetten, 67 solostukken voor klavier, 1 opera (Fidelio, 1806), 1 oratoruim, 2 groote missen, meerdere veelstemmige liederen en conccrt-aria’s, 35 liederen en gezangen met klavieraccompagnement.