(vrijheer) deensch schrijver, de „vader der nieuwere deensche literatuur”, geb. 3 Dec. 1684 te Bergen in Noorwegen, deed, na te Kopenhagen in de godgeleerdheid gestudeerd de hebben, een reis door de Nederlanden, Duitschland en Engeland, vestigde zich vervolgens als taalmeester te Kopenhagen en werd eenige jaren later door de regeering in staat gesteld tot het doen eener wetenschappelijke reis. In 1718 werd hij hoogleeraar in de wijsbegeerte en 1720 in de welsprekendheid te Kopenhagen, in 1747 tot den adelstand verheven en overl. 28 Jan. 1754, Als dichter verwierf hij zich, vooral door zijn blijspelen, een grooten naam; deze 'zijn meerendeels ook in het nederlandsch vertaald (Amst, 6 dln., 1747—68; ’s Gravenhage 1741).
Zijn oorspronkelijk in het latijn uitgegeven satirisch-humoristische roman Onderaardsche reis van Klaas Klim werd bij zijn verschijning dadelijk in verschillende talen overgezet. Als geschiedschrijver heeft H. zich verdienstelijk gemaakt -door zijn Geschiedenis van Denemarken, een Korte kerkelijke geschiedenis, een Geschiedenis der Joden en een Verzam. v. vergelijkende levensbeschrijvingen in den smaak van Plutarchus. De schriften van H. hebben in Rahbek en Nyerup kritische bearbeiders gevonden. Zie ook bij Denemarken, literatuur.