Gepubliceerd op 20-01-2021

Lodewijk van doczy

betekenis & definitie

Hongaarsch-duitsch schrijver, dichter, publicist, geb. 30 Nov. 1845 te Odenburg, studeerde te Weenen en Budapest in de rechten, wijdde zich daarop aan de journalistiek, werd in 1857 ambtenaar bij het hongaarsche ministerie van binnenl. zaken, later aan het oostenr.-hongaarsche ministerie van buitenl. zaken; hij schreef een reeks artikelen tegen Tisza en tegen diens staatsrechtelijke oppositie, waardoor hij het vertrouwen won van Andrassy ; behalve politieke opstellen en artikelen schreef hij een tragedie: Utolso próféta (De laatste der profeten, 1866), een blijspel; A Csók (De kus), op het welk de Academie hem in 1878 den Teleki-prijs toekende, verder de tooneelstukken „Laatste liefde“ en „Maria Szeehi“, het blijspel Vegges pdrok (Gemengde huwelijken) en Vent yrófnö (Gravin Vera), benevens vele novellen (Carmela Spadaro enz.), gedichten en vertalingen.

< >